Suppletieplicht omzetbelasting in strijd met nemo-tenetur beginsel!

Op 10 juli jl. heeft de strafkamer van het Gerechtshof ’s Hertogenbosch bepaald dat de plicht om een suppletieaangifte omzetbelasting in te dienen in strijd is met het nemo tenetur-beginsel.

Het Hof overwoog dat in artikel 10a, Awr jo. artikel 15, Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 voor belastingplichtigen een wettelijke suppletieplicht is neergelegd. De belastingplichtige is gehouden de inspecteur uit eigener beweging mededeling te doen van onjuistheden of onvolledigheden in voor de belastingheffing van belang zijnde gegevens en inlichtingen die hem bekend zijn of zijn geworden.

Zodra de belastingplichtige constateert dat hij een aangifte over een tijdvak in de afgelopen vijf kalenderjaren onjuist of onvolledig heeft gedaan waardoor te veel of te weinig belasting is betaald, is hij gehouden alsnog bij wijze van suppletie de juiste en volledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen te verstrekken. Deze inlichtingen, gegevens of aanwijzingen zijn van de wil van de belastingplichtige afhankelijk, omdat de voor de suppletie benodigde inlichtingen, gegevens of aanwijzingen (over één of meer tijdvakken) voor die suppletie op de door de inspecteur aangegeven wijze (artikel 15, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968) moeten worden verzameld en opgesteld.

De artikelen 10a, Awr en 15 Uitvoeringsbesluit Omzetbelasting 1968 moeten, aldus het Hof, wegens strijd met artikel 6 EVRM en artikel 48 EU-Handvest buiten toepassing blijven. Het Handvest is in casu van toepassing omdat het gaat om (het voorkomen van misbruik van) omzetbelasting en aldus het Unierecht ten uitvoer wordt gebracht.

Ingevolge de artikelen 10a, Awr jo. 15 Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 is de belastingplichtige verplicht de onjuistheden in zijn belastingaangifte bij wijze van suppletie bij de inspecteur te melden.

Hoewel het recht om zichzelf niet te belasten voortvloeit uit het zwijgrecht en derhalve het daaraan ontleende recht om zichzelf niet te belasten bestaat nadat sprake is van een redelijk vermoeden van schuld ter zake van een ‘criminal charge’ als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, zou het verbod van zelfincriminatie zijn betekenis verliezen als zou worden aanvaard dat vóórdat bij de overheid een redelijk vermoeden van schuld is ontstaan iemand bij wet kan worden verplicht uit eigener beweging te melden dat een feit is begaan, dat aanleiding geeft tot het bij de overheid ontstaan van een redelijk vermoeden van schuld, waaruit een ‘criminal charge’ kan voortvloeien.

Door de belastingplichtige bij wet tot suppletie te dwingen, terwijl zij daarmee de inspecteur op het spoor brengt van een beboetbaar feit en zich aldus bloot stelt aan een bestuursrechtelijke boete, verliest het verbod van zelfincriminatie zijn betekenis. De verplichting om een suppletieaangifte omzetbelasting in te dienen op basis van artikel 10a, Awr jo. artikel 15, uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 is dan ook in strijd met het nemo tenetur-beginsel.

Facebook
Twitter
LinkedIn

PE-punten of PE-uren behalen?

ProceD geeft studiebijeenkomsten, incompany training en vaktechnisch overleg.


Lees verder »

Actualiteiten

publicaties

uitspraken

[TWTR]