Indien belanghebbende in het hogerberoepschrift een bewijsaanbod doet één of meer door hem gestelde feiten aannemelijk te maken middels een getuigenverhoor, kan de rechter in beginsel volstaan met de mededeling dat hij gelegenheid biedt tot uitvoering van dat aanbod, bijvoorbeeld door de belanghebbende in de uitnodigingsbrief voor het onderzoek ter zitting te wijzen op de mogelijkheid getuigen mee te brengen of op te roepen. Uit de gedingstukken blijkt dat belanghebbende een aan – kort gezegd – de coronamaatregelen aangepaste uitnodigingsbrief is verzonden die niet een zodanige mededeling bevat. Nu in de uitnodigingsbrief voor de mondelinge behandeling van het hoger beroep geen mededeling stond omtrent de mogelijkheid om getuigen mee te nemen, had het Hof Den Haag in zijn uitspraak een afzonderlijke beslissing op het bewijsaanbod moeten geven. Omdat het Hof die beslissing niet had gegeven verwees de Hoge Raad de zaak naar het gerechtshof Amsterdam.
De Inspecteur is bij het vaststellen van de aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2015 afgeweken van de aangifte en heeft, voor zover in cassatie van belang, een bedrag van € 124.500 aan gebruikelijk loon in aanmerking genomen ter zake van werkzaamheden verricht voor diverse vennootschappen. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar tegen de aanslag ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft in bezwaar en beroep verklaard geen werkzaamheden voor de bedoelde vennootschappen te hebben verricht. Bij hogerberoepschrift heeft belanghebbende op grond van artikel 8:60, lid 1, Awb, een bewijsaanbod gedaan om een getuige te horen, aangezien die zou kunnen bevestigen dat belanghebbende geen werkzaamheden ten behoeve van de vennootschappen heeft verricht.
Nu het Hof het bewijsaanbod van belanghebbende heeft genegeerd, verwijst de Hoge Raad te zaak naar het Hof Amsterdam.
Het Ministerie van Financiën heeft vandaag, naar aanleiding van een Woo-verzoek van ProceD, documenten openbaar gemaakt over het door de Belastingdienst gevoerde beleid ten aanzien