In een BPM-zaak heeft Hof Arnhem-Leeuwarden vastgesteld dat de redelijke termijn voor beslechting van het geschil in hoger beroep is overschreden. Het Hof heeft echter geoordeeld dat geen grond bestaat voor het aan (belanghebbende toekennen van een vergoeding van immateriële schade, omdat hij bij het Hof niet een verzoek heeft gedaan om vergoeding van immateriële schade in hoger beroep. Het cassatieberoep van belanghebbende wordt door de Hoge Raad ongegrond verklaard. Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) verzet zich, aldus de Hoge Raad, niet tegen de wijze waarop in Nederland in gerechtelijke procedures over belastinggeschillen aanspraak moet worden gemaakt op vergoeding van immateriële schade vanwege overschrijding van de redelijk te achten termijn voor berechting. Artikel 6 EVRM verzet zich evenmin tegen de regel dat om vergoeding van immateriële schade moet worden verzocht bij de rechter die in de hoofdzaak de redelijke termijn voor behandeling van het geschil overschrijdt.
Het Ministerie van Financiën heeft vandaag, naar aanleiding van een Woo-verzoek van ProceD, documenten openbaar gemaakt over het door de Belastingdienst gevoerde beleid ten aanzien