Bestuurlijke boete

Sinds 2009 kunnen zogenaamde Vierde tranche-boeten van de Algemene wet bestuursrecht worden opgelegd aan adviseurs aan wie een zelfstandig verwijt kan worden gemaakt dat een aangifte niet, onjuist of onvolledig is gedaan, dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of dat anderszins te weinig belasting is geheven. Bovendien kunnen adviseurs per 1 januari 2014 (op basis van art. 67o van de Awr) beboet worden als medeplichtige, doen pleger en uitlokker.

ProceD: matigen van bestuurlijke boeten

Bestuurlijke boeten kunnen oplopen tot vele honderdduizenden, soms miljoenen euro’s. In de praktijk blijkt nogal eens sprake van een gebrekkige motivering van de verwijtbare feiten en gedragingen door de Belastingdienst; een juist verweer leidt dan dikwijls tot matiging van de boete door de rechter.

Er zijn twee bestuurlijke boeten: de vergrijpboete en de verzuimboete. Het verschil tussen beide ligt in het onderliggende verwijt. Vergrijpboeten kunnen alleen worden opgelegd bij opzet of grove schuld. Voor het opleggen van een verzuimboete is slechts vereist dat de belastingplichtige heeft gehandeld in strijd met een wettelijke bepaling, zoals het niet tijdig doen van aangifte of het niet tijdig afdragen van een op aangifte verschuldigde belasting. Voor verzuimboeten hoeft daarom geen sprake te zijn van opzet of grove schuld.

ProceD: ervaring met aanvoeren opzetverweer

De grondslag voor de hoogte van een vergrijpboete is in beginsel een percentage van de verschuldigde belasting. Dat percentage is afhankelijk van de mate van het verwijt dat de belastingplichtige kan worden gemaakt. De inspecteur heeft de plicht de feiten en omstandigheden te noemen teneinde de mate van verwijtbaarheid aannemelijk te maken. ProceD heeft ruime ervaring in het voeren van verweer hiertegen. 

PE-punten of PE-uren behalen?

ProceD geeft studiebijeenkomsten, incompany training en vaktechnisch overleg.


Lees verder »

Actualiteiten

publicaties

uitspraken