De informatiebeschikking, die de inspecteur aan een belastingplichtige kan afgeven, zou zich niet langer moeten uitstrekken tot de administratie- en bewaarplicht. Ook drie recente uitspraken van de Hoge Raad maken duidelijk dat de informatiebeschikking en de administratie- en bewaarplicht een weinig gelukkige combinatie is. Een informatiebeschikking kan er immers niet toe leiden dat een ontbrekende of incomplete administratie met terugwerkende kracht kan worden geheeld. Bovendien is lang niet altijd duidelijk aan welke eisen en verplichtingen de administratie van een belastingplichtige moet voldoen en met welke regelmaat deze moet worden bijgehouden. De reikwijdte van artikel 52a, Awr (die de informatiebeschikking regelt) dient daarom te worden beperkt, zodat de administratieplicht (artikel 52, Awr) daar niet langer onder valt.
1. Invoering en evaluatie informatiebeschikking
Op 1 juli 2011 is de informatiebeschikking van artikel 52a, Awr2, van kracht geworden. Voldoet een administratieplichtige (grofweg gezegd) niet aan de informatieplicht van artikel 47, Awr of de in artikel 52, Awr, genoemde administratieplicht, dan kan de inspecteur een informatiebeschikking afgeven die kan leiden tot omkering en verzwaring van de bewijslast3. Het doel van de informatiebeschikking was om administratieplichtigen meer rechtsbescherming te geven met betrekking tot de administratieplicht en controlehandelingen van de Belastingdienst. Vanaf de invoering van de informatiebeschikking is duidelijk geworden dat deze rechtsbescherming met betrekking tot de administratieplicht niet tot het beoogde doel heeft geleid. In het evaluatierapport van de Wet Dezentjé4 werd een aantal knelpunten van de informatiebeschikking opgesomd die voor de Staatssecretaris van Financiën aanleiding vormden om in zijn brief van 30 november 20165 met oplossingsrichtingen te komen. Eén daarvan was om de informatiebeschikking af te schaffen voor de administratieplicht van artikel 52, Awr. Tot op heden heeft dit echter niet geleid tot concrete stappen.
Ook in recente arresten van de Hoge Raad komt de weinig gelukkige combinatie van de informatiebeschikking en de administratie- en bewaarplicht duidelijk naar voren
2. De informatiebeschikking van artikel 52a, Awr
Het ontbreken van voldoende rechtsbescherming tegen informatieverzoeken van de inspecteur en de omvang van de administratie- en bewaarplicht zijn aanleiding geweest om met een initiatiefwetsvoorstel de informatiebeschikking in de Awr op te nemen (de Wet Dezentjé). Na een parlementaire behandeling van maar liefst vijf jaar is de informatiebeschikking per 1 juli 2011 opgenomen in artikel 52a, Awr. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het Ministerie van Financiën in eerste instantie allerminst gecharmeerd was van het in juli 2006 ingediende initiatiefwetsvoorstel. Na de indiening van het initiatiefwetsvoorstel werd het dan ook oorverdovend stil en pas op 2 september 2009 zag de Tweede Nota van Wijziging het daglicht.6 Hierin werd het oorspronkelijke wetsvoorstel zodanig ingrijpend aangepast dat ook het Ministerie van Financiën zich er in kon vinden.
Blijkens de tekst van artikel 52a, Awr, kan de inspecteur met betrekking tot een op te leggen aanslag, navorderingsaanslag of naheffingsaanslag of een te nemen beschikking een informatiebeschikking afgeven indien de administratieplichtige onder andere de verplichtingen ingevolge de artikelen 47 (informatieplicht) en 52 Awr (administratie- en bewaarplicht) niet nakomt. De informatiebeschikking is een voor bezwaar en beroep vatbare beschikking. Alleen in de bezwaarfase kan de administratieplichtige de rechtmatigheid van de informatiebeschikking betwisten. Wordt het bezwaar of beroep ongegrond verklaard, dan zal in beginsel een nieuwe termijn aan de administratieplichtige moeten worden gegeven om alsnog te voldoen aan de verplichtingen zoals genoemd in de informatiebeschikking.7 Als de informatiebeschikking onherroepelijk wordt omdat niet voldaan is aan verplichtingen zoals genoemd in de informatiebeschikking, zal dat in beginsel aanleiding kunnen zijn tot omkering en verzwaring van de bewijslast. De belastingplichtige kan zowel in de procedure tegen de informatiebeschikking als in de hoofdprocedure tegen de opgelegde aanslagen de omkering en verzwaring van de bewijslast aanvechten.8
3. De verplichtingen in artikel 52, Awr
Op basis van artikel 52, lid 1, Awr zijn administratieplichtigen gehouden van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf, zelfstandig beroep of werkzaamheid naar de eisen van dat bedrijf, dat zelfstandig beroep of die werkzaamheid op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken.
Naast de in artikel 52, lid 1, Awr aan administratieplichtigen opgelegde verplichtingen om een deugdelijke administratie te voeren en de boeken en bescheiden te bewaren, is in lid 6 van artikel 52, Awr nog een verplichting opgenomen. De administratie dient zodanig te zijn ingericht en te worden gevoerd en de gegevensdragers dienen zodanig te worden bewaard, dat controle daarvan door de inspecteur binnen redelijke termijn mogelijk is. Om deze controle binnen redelijke termijn mogelijk te maken heeft de administratieplichtige de verplichting om medewerking te verlenen aan de inspecteur teneinde hem het benodigde inzicht in de opzet en de werking van de administratie te verschaffen.
3.1 De administratieplicht
Artikel 52, Awr geeft geen omschrijving van het begrip administratie. De term “administratie” is een open norm. Het omvat meer dan de vroeger gebruikte term “boekhouding” omdat deze laatstgenoemde terminologie niet goed aansloot bij de moderne, elektronische verwerking van administratieve gegevens tot een administratie.9
De wetsgeschiedenis maakt echter niet duidelijk wat exact onder de term administratie moet worden verstaan. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het begrip administratie een tweeledig karakter kent. Enerzijds kan onder administratie worden verstaan het geheel van procedures en technieken, dat gericht is op het verkrijgen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie. Hiermee wordt aangegeven dat de administratie een proces is dat wordt gevoerd volgens een hieraan ten grondslag liggende systematiek. Deze systematiek behoort als zodanig tot de administratie. Anderzijds is de administratie het product van het administratieproces: de informatie over afzonderlijke transacties, bewerkingen, verwerkingen e.d., zoals deze uiteindelijk wordt samengebracht in bijvoorbeeld de balans, het grootboek, de verzameling bijgewerkte voorraadkaarten, de verlies- en winstrekening. De administratie is aldus bezien de weergave van het gevoerde proces in boeken of bescheiden, alsmede op andere gegevensdragers.10
De wetgever heeft bewust gekozen om geen definitie van het begrip administratie in artikel 52, Awr, op te nemen, omdat het voor iedere administratieplichtige mogelijk moet zijn zich binnen de gestelde randvoorwaarden te houden aan de administratieverplichting zonder dat inbreuk wordt gemaakt op diens vrijheid de administratie naar eigen inzicht in te richten en te voeren.11 Door het gebruik van de term administratie heeft de administratieplichtige de nodige flexibiliteit bij het inrichten en voeren van zijn administratie.
Iedere administratieplichtige is in beginsel vrij om te kiezen op welke wijze hij de administratie wenst in te richten en te voeren. Uiteraard worden voor een grote internationale onderneming andere eisen aan de administratie gesteld dan voor een lokale buurtsupermarkt. Wat in concreto van een administratieplichtige kan worden gevergd, hangt dus mede af van de aard en omvang van het bedrijf. Bij de inrichting en het voeren van de administratie zal echter steeds in het achterhoofd moeten worden gehouden dat van de administratieplichtige verwacht mag worden dat hij de fiscus inzicht verschaft in het gehanteerde administratiesysteem, zodat deze in de gelegenheid wordt gesteld binnen redelijke termijn een controle uit te voeren.12
De Staatssecretaris van Financiën heeft in een beleidsbesluit13 aangegeven welke stukken als basisgegevens van de administratie worden beschouwd. Aangewezen zijn: het grootboek, de voorraadadministratie, de debiteurenadministratie, de crediteurenadministratie, de inkoopadministratie, de verkoopadministratie en de loonadministratie. Naast de basisgegevens mag de inspecteur nog veel meer gegevens opvragen. Een dergelijk verzoek is echter gebaseerd op basis van artikel 47, lid 1, onder b, Awr. Daarbij kan gedacht worden aan kassa-afslagen op detailniveau, inkomende en uitgaande e-mails, agenda’s, overeenkomsten etc. etc. Dergelijke gegevens kunnen echter uitsluitend worden opgevraagd indien ze van belang kunnen zijn voor de belastingheffing.
3.2 De bewaarplicht
De bewaarplicht vloeit, zoals hiervoor aangegeven, eveneens voort uit artikel 52, lid 1, Awr. Administratieplichtigen dienen, voor zover bij of krachtens de belastingwet niet anders is bepaald, hun administratie gedurende zeven jaar te bewaren.14 De bewaarplicht is verder uitgewerkt in paragraaf 20 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht (BFB). Daarin is vastgelegd dat administratieplichtigen verplicht zijn de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers die van belang kunnen zijn voor de belastingheffing in beginsel zeven jaar te bewaren. Niet onbelangrijk is de laatste volzin van lid 1 van paragraaf 20 BFB, waarin is bepaald dat de bewaarplicht van zeven jaar pas ontstaat zodra de gegevens niet langer tot de jaaradministratie behoren.
Voor de invulling van de bewaarplicht maakt de Belastingdienst onderscheid tussen basisgegevens en overige gegevens. Met de inspecteur kunnen afspraken gemaakt worden tot op welk detailniveau de basisgegevens bewaard moeten worden. Ook kunnen met de inspecteur afspraken worden gemaakt hoe lang en tot op welk detailniveau overige gegevens moeten worden bewaard. Voor de overige gegevens of delen daarvan kunnen in voorkomende gevallen met de inspecteur afspraken worden gemaakt over een andere bewaartermijn dan de standaardtermijn van zeven jaar.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de bewaarplicht zich niet alleen uitstrekt tot gegevens die voor de belastingheffing van de administratieplichtige zelf van belang kunnen zijn, maar ook tot gegevens die van belang kunnen zijn voor de belastingheffing van derden.15 Niet zelden komt in de jurisprudentie de vraag aan de orde tot op welk detailniveau gegevens van kassasystemen bewaard moeten worden. Ingevolge artikel 52, lid 1, Awr dient een administratieplichtige de detailgegevens van de in de bestelcomputers ingevoerde bestellingen te bewaren indien deze gegevens voor de heffing van belasting van belang waren.16 In zijn arrest van 26 juni 201517, zie 2015-1572, geeft de Hoge Raad een nadere nuancering op de hoofregel dat detailgegevens van de ingevoerde bestellingen altijd te dienen worden bewaard. Het bewaren van de detailgegevens van de bestellingen is, aldus de Hoge Raad in laatstgenoemd arrest, niet nodig indien de administratie voldoende andere gegevens, buiten het bestel kassasysteem om, bevat die een afdoende controle van de in de administratie verantwoorde omzet toelaat.
4. De informatiebeschikking en de administratie- en bewaarplicht
De informatiebeschikking is in de wet opgenomen ten behoeve van rechtsbescherming met betrekking tot de administratieplicht en controlehandelingen van de fiscus. Het zwaartepunt van artikel 52a, Awr ligt op de nakoming van de informatieverplichtingen. Dat ook schending van de administratie- en bewaarplicht door een informatiebeschikking kan worden getroffen is wellicht opmerkelijk, maar wel verklaarbaar indien het oorspronkelijke initiatiefwetsvoorstel mede in ogenschouw wordt genomen. Daarin was de mogelijkheid opgenomen dat degene die zekerheid wenste omtrent de nakoming van de administratie- en bewaarplicht een verzoek kon indienen bij de inspecteur, op welke aanvraag beslist zou worden bij voor bezwaar en beroep vatbare beslissing.18 Voor het Ministerie van Financiën ging dit een brug te ver. De mogelijkheid zou, aldus het Ministerie van Financiën, bestaan dat ten aanzien van de administratieplicht grote aantallen verzoeken zouden worden ingediend die zouden kunnen leiden tot vele procedures. Daarvoor schoot de capaciteit van de Belastingdienst tekort.19 De indieners van het initiatiefwetsvoorstel bleken gevoelig voor de door het Ministerie van Financiën geuite bezwaren tegen dit voorstel. Ondanks het advies van de Raad van State bij de Tweede Nota van Wijziging om het oorspronkelijke wetsvoorstel op dit punt te handhaven, hebben de initiatiefnemers er voor gekozen om de administratie- en bewaarplicht van artikel 52, Awr op te nemen in artikel 52a, Awr20.
Indien de inspecteur van mening is dat de schending van de bewaarplicht tot omkering en verzwaring van de bewijslast moet leiden, zal een informatiebeschikking moeten worden afgegeven. De administratie sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast zal eerst intreden nadat de informatiebeschikking onherroepelijk is. Administratieplichtigen kunnen niet alleen in de procedure tegen de informatiebeschikking opkomen tegen de omkering en verzwaring van de bewijslast maar ook in de hoofdprocedure tegen de opgelegde naheffings- en/of navorderingsaanslagen.21 Is de administratieplichtige van mening dat de geconstateerde gebreken de zware sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast niet rechtvaardigen, dan kan hij of zij dat in beide procedures aan de orde stellen.
5. Recente jurisprudentie met betrekking tot de administratie- en bewaarplicht
De Hoge Raad heeft recent een aantal uitspraken gedaan over de informatiebeschikking en de administratie- en bewaarplicht.
5.1 Gedeeltelijke vernietiging informatiebeschikking
In de afgelopen jaren is in de jurisprudentie diverse malen de vraag aan de orde geweest of een informatiebeschikking gedeeltelijk vernietigd kan worden. De Hoge Raad bevestigt in zijn uitspraak van 11 december 2015 (zie FutD 2015-2959) dat een gedeeltelijke vernietiging van een informatiebeschikking mogelijk is22. Immers, een informatiebeschikking kan betrekking hebben op meer dan één jaar en/of op meer dan één belastingmiddel. Voor zover de beschikking betrekking heeft op een jaar en/of een middel waaraan belanghebbende niet is onderworpen, dient deze te worden vernietigd.
De vraag of een informatiebeschikking met betrekking tot schending van de administratieplicht gedeeltelijk vernietigd kan worden was tot voor kort nog niet aan de Hoge Raad voorgelegd. In zijn arrest van 4 juni 2021 (zie FutD 2021-1728) oordeelt de Hoge Raad ambtshalve dat een informatiebeschikking met betrekking tot de schending van de administratieplicht van artikel 52, Awr, niet gedeeltelijk kan worden vernietigd23. Als niet aan de administratieplicht wordt voldaan, dient de informatiebeschikking in stand te blijven ook indien daarin feiten en omstandigheden zijn vermeld die ten aanzien van de vraag of aan de administratieplicht is voldaan, niet relevant zijn of zelfs onjuist zijn. Of, zoals de redactie van Fiscaal up to Date in haar commentaar onder dit arrest opmerkt, het is bij een informatiebeschikking over schending van de administratieplicht ‘alles of niets’.
5.2 Schending administratieplicht kan niet worden geheeld
Ook op 4 juni 2021 besliste de Hoge Raad (zie FutD 2021-1727) ambtshalve dat schending van de administratieplicht achteraf niet kan worden geheeld.24
Volgens de Hoge Raad houdt de administratieplicht van artikel 52, Awr in dat de rechten en plichten van het bedrijf en de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens te allen tijde duidelijk uit de administratie moeten blijken. Dit brengt volgens de parlementaire toelichting op deze bepaling mee dat de administratie regelmatig moet worden bijgehouden.25 Volgens de Hoge Raad moet dan ook worden aangenomen dat het niet mogelijk is om achteraf alsnog aan de administratieplicht te voldoen indien vaststaat dat de administratieplichtige heeft nagelaten de administratie regelmatig bij te houden.
Voorts oordeelde de Hoge Raad dat in dergelijke gevallen geen nieuwe termijn aan de administratieplichtige hoeft te worden gegeven om alsnog te voldoen aan de administratieplicht. Deze vraag hield feitenrechters de afgelopen jaren verdeeld. Indien de in de administratie geconstateerde gebreken niet herstelbaar waren, werd in zijn algemeenheid door de feitenrechters geen termijnverlenging gegeven. Echter, het Hof Den Haag besliste in zijn uitspraak van 7 mei 2019, welke uitspraak op 4 juni jl. ambtshalve door de Hoge Raad werd gecasseerd, dat belanghebbende nog een termijn van zes weken kreeg om alsnog de administratie te verstrekken.
Deze uitspraak van de Hoge Raad roept toch ook vragen op. Onder verwijzing naar de parlementaire geschiedenis oordeelt de Hoge Raad dat het niet mogelijk is alsnog aan de administratieplicht te voldoen als vaststaat dat de administratieplichtige heeft nagelaten een administratie bij te houden. Maar krijgen administratieplichtigen wel de mogelijkheid om onjuistheden te herstellen in een gebrekkig gevoerde administratie? En hoe gebrekkig mag de administratie zijn om de gebreken alsnog te helen? Zoals uit het hierna te bespreken arrest van de Hoge Raad van 25 juni 2021 blijkt, leidt niet ieder gebrek in de administratie tot een schending van de administratieplicht.
Ook stelt de Hoge Raad in zijn arrest van 4 juni jl. dat de rechten en plichten van het bedrijf en de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens te allen tijde duidelijk uit de administratie moeten blijken. Dat brengt volgens de Hoge Raad mee dat de administratie met regelmaat moet worden gevoerd. Maar wat is regelmatig? Is het voldoende dat een administratie eens per kwartaal wordt bijgewerkt? Veel bedrijven in de MKB-sector verstrekken eens per kwartaal de administratieve gegevens aan hun administratie- of accountantskantoor. Wordt daarmee wel volstaan aan de eis dat de rechten en plichten te allen tijde uit de administratie moeten blijken? Op het eerste gezicht lijkt deze uitspraak van de Hoge Raad heel helder, maar bij nader inzien roept deze toch een aantal vragen op. Daarmee wordt onzekerheid gecreëerd waarop ondernemers (en hun adviseurs) niet zitten te wachten.
5.3 Schending administratieplicht bij gebrekkige administratie en het gebruik van bewijsvermoedens bij boekenonderzoeken
Ook in de casus die heeft geleid tot het arrest van 25 juni 2021, (zie FutD 2021-1969)26 kwam de vraag aan de orde of sprake was van een schending van de administratieplicht. In deze procedure was sprake van een boekenonderzoek naar de aanvaardbaarheid van de aangifte loonheffingen over het tijdvak 1 december 2012 tot en met 31 december 2012. Lopende het onderzoek is reikwijdte van het boekenonderzoek uitgebreid naar geheel 2011 en 2012. De inspecteur stelde vast dat de gegevens die ten grondslag lagen aan de aangifte voor de loonheffingen over december 2012 niet overeen kwamen met de in de administratie aangetroffen gegevens. Voordat de inspecteur de administratie over 2011 in detail had gecontroleerd, gaf hij een informatiebeschikking af waarin werd vastgesteld dat over geheel 2011 én 2012 sprake was van schending van de administratieplicht.
De Hoge Raad oordeelde dat eerst sprake is van een schending van de administratieplicht als de aard en omvang van de vastgestelde gebreken van dien aard zijn dat hetgeen in de administratie is vastgelegd, niet kan dienen als grondslag voor het vaststellen van de fiscale verplichtingen van een belastingplichtige.
Voorts oordeelde de Hoge Raad dat de schending van de administratieplicht niet gebaseerd mag zijn op bewijsvermoedens. De vaststelling dat sprake is van een schending van de administratieplicht moet gebaseerd zijn op bevindingen die voortvloeien uit een onderzoek naar de administratie van de belastingplichtige. De inspecteur had echter al een informatiebeschikking afgegeven voordat hij de loonadministratie 2011 in detail had gecontroleerd terwijl hij de maanden januari tot en met november 2012 in het geheel niet had gecontroleerd.
Volgens de Hoge Raad is het gebruik van vermoedens bedoeld voor situaties waarin hetgeen moet worden bewezen niet of bezwaarlijk waarneembaar is voor de rechter of voor de partij waarop de last rust het bewijs te leveren. Deze omstandigheid doet zich doorgaans niet voor bij de beoordeling van de administratie van een belastingplichtige. Ervan uitgaande dat een administratie voorhanden is, kan de inspecteur aanwijzen wat daarin onjuist is of ontbreekt. Schending van de administratieplicht in een niet of niet tot in detail onderzochte tijdvakken kan in beginsel niet gebaseerd zijn op de niet naleving van de administratieplicht in wel onderzochte periodes. Alleen als er zwaarwegende redenen bestonden waarom het onderzoek in een bepaalde tijdvakken achterweg is gebleven, én als aannemelijk is dat in de niet onderzochte tijdvakken zich dezelfde of soortgelijke tekortkomingen hebben voorgedaan, is extrapolatie naar niet onderzochte tijdvakken mogelijk.
Met dit oordeel trapt de Hoge Raad dus behoorlijk op de rem om de resultaten van een boekenonderzoek te extrapoleren naar een niet onderzocht tijdvak. Van de inspecteur mag derhalve de nodige terughoudendheid verwacht worden bij het toepassen van bewijsvermoedens bij een boekenonderzoek. Alleen in zwaarwegende gevallen mag derhalve gebruik gemaakt worden van bewijsvermoedens.
6. Conclusie
Dat iedere administratieplichtige een administratie moet voeren is genoegzaam bekend. Omdat de wetgever heeft gekozen voor een open norm (in plaats van het een duidelijke omschrijving van de eisen waaraan de administratie dient te voldoen) en omdat belastingplichtigen niet vooraf de inspecteur de vraag kunnen voorleggen of de administratie aan de wettelijke voorwaarden voldoet, komt deze veelal pas tijdens een boekenonderzoek aan de orde. Eventuele tekortkomingen zijn dan niet meer te repareren. Daarom kan de reikwijdte van artikel 52A, Awr (die de informatiebeschikking regelt) worden beperkt, zodat deze zich niet langer uitstrekt tot de administratie- en bewaarplicht (artikel 52, Awr).
1 Mr. Pieter W. Kok is verbonden aan ProceD te Amstelveen
2 Wet Dezentjé, Stbl. 2011, 265
3 Artikel 27e, lid 1 Awr
4 Evaluatierapport van 30 november 2016 van de Wet-Dezentjé
5 Tweede Kamer, vergaderjaar 2016-2017, 33 772, nr. 2
6 Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009, 30 645, nr. 14
7 Artikel 27e, lid 2, Awr
8 HR 10 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:130, zie Futd 2017-0365
9 Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 21287, nr. 3, p. 4
10 Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 21287, nr. 3, p. 12
11 Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 21287, nr. 3, p. 11
12 Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 21287, nr. 3, p. 3
13 Besluit Fiscaal Bestuursrecht, paragraaf 20
14 Artikel 52, lid 4, Awr
15 Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 21287, nr.3, p. 6
16 HR 21 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC7256, zie Futd 2008-0613
17 ECLI:NL:HR:2015:1740
18 Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 30 645, nr. 2
19 Tweede Kamer, vergaderjaar 2009-2010, 30 645, nr. 14, p. 5
20 Tweede Kamer, vergaderjaar 2009-2010, 30 645, nr. 14, p. 5
21 HR 10 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:130, zie Futd 2017-0365
22 ECLI:NL:HR:2015:3489
23 ECLI:NL:HR:2021:819
24 ECLI:NL:HR:2021:822
25 Kamerstukken II 1988/89, 21 287, nr. 3, blz. 22-23.
26 ECLI:NL:HR:2021:986