De Coördinatiegroep Constructiebestrijding (CCB) van de Belastingdienst wil dat de bezwaarfase bij een informatiebeschikking wordt afgeschaft en werpt zelfs de vraag op of ook de mogelijkheid tot hoger beroep moet verdwijnen. Daarnaast wil zij de bewijslastverdeling aanpassen in het nadeel van belastingplichtigen. Dat blijkt uit het pleidooi van de CCB tijdens de verhoren van de Parlementaire ondervragingscommissie Fiscale constructies. Deze voorstellen zouden leiden tot een aantasting van de rechtsbescherming met een enorme impact voor alle belastingplichtigen, enkel en alleen om een hele kleine groep belastingplichtigen die zich bedienen van doelvennootschappen aan te kunnen pakken.
Inleiding
Op 5 juli 2017 heeft de Parlementaire ondervragingscommissie Fiscale constructies (de commissie) haar verslag van de parlementaire ondervraging1 aan de Tweede Kamer aangeboden.
De hoofdvraag van de ondervraging luidde2:
In hoeverre dragen doelvennootschappen in binnen- en buitenland bij aan maatschappelijk ongewenste fiscale praktijken en op welke wijze kan dit worden voorkomen?
De commissie heeft voor de beantwoording van deze vraag tijdens 23 verhoren in totaal 27 personen gehoord, waaronder Ron van de Klashorst en Robert Jan Roerink, voorzitter respectievelijk lid van de CCB van de Belastingdienst. Zij werden met name bevraagd over de uit de hoofdvraag voortvloeiende onderzoeksvraag of de Nederlandse autoriteiten voldoende mogelijkheden hebben om het toezicht op doelvennootschappen goed uit te voeren om eventuele belastingontduiking en –ontwijking aan te pakken. Van de Klashorst en Roerink waren in de voorbereidende fase van deze Parlementaire ondervraging op 12 september 2016 ook al gehoord tijdens een expertmeeting, een gesprek tussen de vaste commissie van Financiën met deskundigen over fiscale constructies3.
In dit artikel zal slechts ingegaan worden op wat zij namens de CCB verklaarden tijdens de expertmeeting van 12 september 2016 en het verhoor door de commissie op 7 juni 2017. Beide malen beklaagden Van de Klashorst en Roerink zich over de flinke tegenwerking die zij ondervinden bij het bestrijden van doelvennootschappen die in het leven zijn geroepen om particuliere vermogens in het buitenland te alloceren. Tijdens het verhoor door de commissie opperden zij enkele opzienbarende ideeën om een aantal formele regels aan te passen teneinde de positie van de Belastingdienst in de strijd tegen Afgezonderde Particuliere Vermogen-structuren (APV) te versterken.
De position paper van de CCB.
Op verzoek van de vaste commissie voor Financiën gaf de CCB, voorafgaand aan de expertmeeting, in een position paper zijn visie op het onderwerp “fiscale constructies” aan de hand van een aantal concrete voorbeelden.
De CCB beschrijft hierin hoe APV’s worden bestreden en tegen welke obstakels zij aanloopt in de verschillende fases van dit traject.
De eerste fase, die van de detectie van de structuren, is voor de Belastingdienst niet altijd gemakkelijk omdat de door belastingadviseurs opgezette structuren niet behoeven te worden gemeld. Informatie moet dus uit de aangiften inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting en erf- en schenkbelasting komen. Deze informatie is echter nogal verdicht en dat maakt vaststelling van een ongewenste structuur door de Belastingdienst erg moeilijk. Er wordt, aldus de position paper, nagedacht over het uitbreiden en/of aanpassen van de vragen (en de daarbij te verstrekken informatie) in de aangiften.
Ook in de tweede fase waarin feiten en gegevens verzameld worden om te beoordelen wat de gevolgen zijn voor de Nederlandse belastingheffing, zou de inspecteur volgens de position paper veel tegenwerking krijgen van adviseurs. Bij het achterhalen wie het vermogen in de betreffende APV- structuur heeft ingebracht en wat de bron van het ingebrachte vermogen is, stuit de inspecteur er vaak op dat de gevraagde gegevens niet worden verstrekt, zodat hij uiteindelijk gedwongen wordt een informatiebeschikking af te geven. Veelal volgt een jarenlange rechtsgang omdat niet zelden bezwaar, beroep en cassatie tegen de informatiebeschikking wordt aangetekend. Volgens de CCB worden deze rechtsgangen in veel gevallen oneigenlijk gebruikt om tijd te rekken. Tijdens de procedure tegen de informatiebeschikking kan immers geen aanslag worden opgelegd, waardoor er in die periode verhaalsobjecten weggesluisd kunnen worden. Voorts loopt de inspecteur tegen nogal wat problemen aan met het opvragen van informatie die in het bezit is van buitenlandse entiteiten, ook als vermoed wordt dat de feitelijke leiding in Nederland ligt. Verder zou de kwaliteit van de informatie die uit het buitenland wordt verkregen zeer wisselend zijn.
In de derde fase, waarin de fiscale gevolgen van de gekozen structuur worden vastgesteld, ondervindt de Belastingdienst volgens de CCB ook veel tegenwerking vanuit de advieswereld. De inspecteur stuit in deze fase op bewijsproblemen bij het vaststellen van de vestigingsplaats, omdat hij een informatieachterstand heeft. Terwijl de belastingplichtige op de hoogte is van alle details en alle nuances betreffende de structuur, kent de inspecteur alleen de papieren werkelijkheid. Dit is een groot obstakel omdat de bewijslast vooral betreffende de vestigingsplaats bij de inspecteur berust.
Tijdens fase vier, de invordering, zegt de CCB dat de Belastingdienst over te weinig wettelijke mogelijkheden beschikt om de belastingplichtigen, die het lange tijdsverloop van de hiervoor geschetste procedures en discussies gebruikt hebben om vermogensbestanddelen weg te sluizen, aansprakelijk te stellen.
Expertmeeting van 12 september 2016
Tijdens de expertmeeting gaf de CCB aan dat zij met hele grote hoeveelheden APV-structuren geconfronteerd wordt van in Nederland wonende vermogende personen die (een deel van) hun vermogen buiten het zicht van de Nederlandse fiscus willen houden en die kennelijk de identiteit van deze mensen willen verhullen. Veelal vindt dit plaats in belastingparadijzen met kleine belastingadministraties waar vaak maar enkele tientallen medewerkers werken en die niet gewend zijn om vragen van buitenlandse belastingadministraties te beantwoorden.
Zodra de inspecteur een verdachte structuur heeft gedetecteerd, komt het voor dat belastingplichtigen én hun fiscale advocaten alles uit de kast halen om de door de inspecteur gevraagde informatie en gegevens niet of niet volledig te hoeven verstrekken. De inspecteur ziet zich daardoor genoodzaakt een informatiebeschikking af te geven waartegen bezwaar, beroep en cassatie mogelijk is, hetgeen leidt tot enorme vertraging. Informatieverzoeken die meer dan vijf jaar duren zijn geen uitzondering. Hoe vaak dit voorkomt, is volgens de CCB niet duidelijk.
De CCB erkent dat het ze slechts om een hele kleine groep belastingplichtigen én hun fiscale advocaten te doen is die zich tot het uiterste inspannen te voorkomen dat de inspecteur de door hem gewenste informatie en gegevens krijgt. Daarbij wordt gebruik gemaakt van alle mogelijkheden die de wet hen biedt. Toch zegt de CCB tijdens de expertmeeting zeer prudent om te gaan met het afgeven van een informatiebeschikking. Niet alleen stelt de CCB te hechten aan een goede en langdurige relatie met de belastingplichtige, ook het feit dat de uiteindelijke sanctie van een dergelijke onherroepelijke beschikking (omkering en verzwaring van de bewijslast) wel een pittig machtsmiddel is4, speelt hierbij een rol. Alleen als het allemaal veel te lang duurt, wordt een informatiebeschikking afgegeven. Binnen de CCB zijn zo’n 300 informatiebeschikkingen afgegeven5. Opvallend is dat de CCB-leden verklaarden dat het opstarten van een kortgedingprocedure zo veel mogelijk wordt vermeden, omdat de resultaten daarvan niet om over naar huis te schrijven zijn.
Verkorting van deze procedures zou kunnen leiden tot een aantasting van de rechtsbescherming van alle burgers. Of daartoe moet worden besloten is een politieke keuze en geen keuze die de CCB moet maken.
Inmiddels blijkt volgens de CCB wel dat het verkrijgen van informatie uit landen waarmee Nederland een Tax Information Exchange Agreement (TIEA) heeft afgesloten, aanzienlijk sneller en beter gaat in vergelijking met 10 jaar geleden. De Nederlandse Belastingdienst kan op basis van een TIEA echter pas informatie en gegevens in het buitenland opvragen als alle binnenlandse mogelijkheden zijn uitgeput. Nederland moet dus eerst alles in het werk hebben gesteld om de informatie van de eigen inwoners te verkrijgen. Nederland kan daarom pas na een aantal jaren overgaan tot het opvragen van gegevens op basis van een TIEA.
Aan het einde van de expertmeeting verklaarden Van de Klashorst en Roerink een kentering te bespeuren in de belastingconstructies. Agressieve belastingconstructies komen steeds minder voor, omdat zij tegenwoordig als not done worden aangemerkt. De houding van verschillende belastingplichtigen én hun adviseurs is volgens hen echt verbeterd, niet in de laatste plaats dankzij de wetgeving tegen APV’s.
Openbaar verhoor van 7 juni 2017
Op 7 juni jl werden Van de Klashorst en Roerink van de CCB in het openbaar verhoord. Daarbij kwam een groot aantal vragen aan de orde dat tijdens de expertmeeting van 12 september 2016 ook al aan de orde was geweest. Wederom ging veel aandacht uit naar de weerstand die de Belastingdienst bij de adviespraktijk ondervindt bij het verzamelen van informatie en gegevens van gedetecteerde APV-structuren. Als de Belastingdienst om inzage verzoekt van de jaarrekening en de administratie van een APV, gaan de hakken bij de betrokken adviseurs volgens de CCB niet zelden in het zand. Een vaak gehoord argument is dat de inspecteur geen enkel fiscaal belang heeft om dergelijke vragen te stellen. Als vervolgens, na enkele tevergeefse pogingen van de inspecteur om de gewenste informatie alsnog te krijgen, een informatiebeschikking wordt afgegeven begint, om het in de woorden van de commissie te zeggen, “het grote traineren”, waarbij zij doelen op het volledig benutten van de mogelijkheden van bezwaar, inzage in het dossier, beroep, hoger beroep en cassatie.
Er is volgens de CCB bij de heffing en inning van belastingen sprake van een kentering van de materialiteit naar de formeelrechtelijke elementen. Naast gebruikmaking van de wettelijke mogelijkheden van bezwaar en beroep komt het ook steeds vaker voor dat adviseurs en advocaten trachten de inspecteurs van de zaak af te brengen door klachten bij de Belastingdienst en zelfs politie in te dienen tegen de betreffende inspecteurs. Ook wordt geprobeerd de inspecteur persoonlijk aansprakelijk te stellen voor bepaalde activiteiten. Dit alles belemmert de inspecteur bij het in beeld brengen van feiten en omstandigheden.
Tijdens de expertmeeting liet de CCB zich (terecht) niet uit over voor de fiscus wenselijke wetswijzigingen om de aanpak van APV-structuren effectiever te maken. Dergelijke aanpassingen vragen namelijk een politieke afweging die niet door de CCB gemaakt dient te worden. Zeer opvallend was dan ook dat de CCB ervoor koos tegenover de commissie wel voorstellen te doen voor aanpassing van het formele recht. De voorzitter van de CCB deed de volgende voorstellen:
– Allereerst opperde hij het idee om de lengte van het traject van de informatiebeschikkingen te verkorten door het schrappen van de bezwaarfase, zodat direct een rechtelijke toetsing kan plaatsvinden.
– Ten tweede bracht hij, zij het met enige aarzeling, de suggestie onder de aandacht van de Tweede Kamer om de mogelijkheid tot hoger beroep af te schaffen, hoewel hij erkende dat dit de rechtsbescherming ten principale aantast.
– Ten derde werd het verbazingwekkende voorstel gedaan tot een kennelijke combinatie van een verscherpte informatieplicht plus aanpassing van de bewijslastverdeling. Zo stelde de CCB de vraag waarom de Belastingdienst van een hele kleine groep niet wat meer mag vragen. Waarom zou er in het aangiftebiljet van een bepaalde groep belastingplichtigen niet veel meer vragen kunnen worden gesteld? Waarom zou de bewijslast niet verzwaard kunnen worden ten aanzien van bepaalde structuren? Vragen die op dit moment blijkbaar bij de CCB leven. In een nadere toelichting werd gesteld dat een verzwaring (en dus geen omkering) van de bewijslast op zijn plaats is als de inspecteur geld ziet verdwijnen naar een belastingparadijs. Van de betreffende belastingplichtige, onder de werking van een aangescherpte bewijslastverdeling, moeten dan meer bewijsstukken kunnen worden opgevraagd om na te gaan of de betreffende structuur inderdaad in het buitenland bestuurd wordt.
Afschaffing bezwaar en/of hoger beroep bij informatiebeschikking en verzwaring bewijslast
De suggesties van de CCB een aantal formele rechtsregels aan te passen, hebben gemeen dat de rechtsbescherming van de “gewone” burger, alsmede te goeder trouw handelende ondernemers, zonder meer wordt aangetast. Dat afschaffing van de bezwaar- en/of hoger beroepsfase bij de informatiebeschikking de rechtsbescherming van alle belastingplichtigen op de tocht zet, behoeft geen betoog.
Uit het Evaluatierapport Dezentjé dat op 30 november 2016 door Staatssecretaris Wiebes aan de Tweede Kamer is aangeboden, blijkt dat in de periode juli 2011-september 2015 naar schatting maximaal 3000 informatiebeschikkingen zijn afgegeven6. Daarvan zijn er slechts 300 binnen de CCB uitgezet7. Ervan uitgaande dat er in de periode september 2015 tot september 2016 ook nog zo’n 750 informatiebeschikkingen zijn afgegeven, betekent dit dus dat de CCB goed is geweest voor zo’n 8% van het totaal aantal afgegeven informatiebeschikkingen. Het gaat dan wel erg ver om voor deze 8% van de gevallen de wet zodanig te wijzigen dat daarmee de rechtsbescherming van de grote meerderheid van 92% van alle gevallen wordt aangetast. Zelfs als de door CCB afgegeven informatiebeschikkingen de zwaardere zaken zouden betreffen, rechtvaardigt dat geenszins dat de rechtsbescherming van de resterende groep moet worden aangetast.
Het idee van deze CCB-leden om de bewijslastverdeling aan te passen, is haast nog ingrijpender. Belastingplichtigen die een rechtshandeling verrichten met een vennootschap die gevestigd is in een belastingparadijs (bestaat daarvan een definitie?), zouden volgens dat idee moeten aantonen dat de betreffende rechtshandeling zakelijk en reëel is. Alleen aannemelijk maken van de zakelijkheid van een rechtshandeling zou dus niet langer voldoende zijn. “Doen blijken” zou in die situaties dus de norm moeten worden als het aan de CCB ligt. De inspecteur zou dan een licentiebetaling naar een belastingparadijs al kunnen schrappen als naar zijn mening niet aangetoond kan worden dat de betreffende betaling helemaal zakelijk is. Iedere rechtshandeling met een belastingparadijs van alle belastingplichtigen komt dan onder het vergrootglas van de inspecteur te liggen. Dit zou ook betekenen dat multinationals de zakelijkheid van elke rechtshandeling met een belastingparadijs moeten gaan aantonen.
Aantasting van de rechtsbescherming
Samengevat herhaalde de CCB tegenover de Parlementaire commissie dat de Belastingdienst bij de bestrijding van APV-structuren regelmatig op heftige tegenwerking van adviseurs/advocaten stuiten en dat de Belastingdienst te weinig handvatten heeft om snel en adequaat op te treden. De CCB opperde daarom aanpassing van een aantal formele rechtsregels die de rechtsbescherming van alle belastingplichtigen inperken, hoewel de voorzitter van de CCB erkende dat de CCB slechts van doen heeft met een relatief miniem aantal belastingplichtigen en moet worden opgepast dat niet alle Nederlanders te zwaar worden belast.8
De tegenwerking en problemen die de Belastingdienst ondervindt en belemmert bij het adequaat optreden tegen APV-structuren, mogen er niet toe leiden dat álle belastingplichtigen zonder deze of vergelijkbare structuren worden getroffen. De afschaffing van de bezwaarprocedure bij een informatiebeschikking is dan nog het minste. Uit het evaluatierapport Wet Dezentjé blijkt immers dat een aanzienlijk deel van de geïnterviewde fiscaal adviseurs en fiscaal advocaten aangeeft dat zij de bezwaarfase in het geval van informatiebeschikkingen als weinig betekenisvol ervaren9. Volgens de adviseurs is van een serieuze heroverweging van de afgegeven informatiebeschikking in de bezwaarfase toch al geen sprake.
Afschaffing van de hoger beroepsfase bij informatiebeschikkingen zou de klok echter bijna 15 jaar terugdraaien. Een dergelijke teruggaan naar een onafhankelijke rechtsgang met één feitelijke instantie is zeer ongewenst.
Het idee om de bewijslastverdeling aan te passen bij iedere betrokkenheid van een belastingplichtige met een belastingparadijs, is in deze vorm helemaal onacceptabel. Hoe de Belastingdienst dit zou moeten gaan controleren, is bovendien volstrekt onduidelijk. Een extra hokje in het aangiftebiljet brengt nog niet de door de Belastingdienst gewenste duidelijkheid. Het gevolg zou wel zijn dat alle belastingplichtigen, in mijn ogen volstrekt ten onrechte en onnodig, met een enorme last worden opgezadeld om de zakelijkheid van iedere rechtshandeling met een belastingparadijs te bewijzen. En dat om een zeer kleine groep belastingplichtigen te kunnen aanpakken. Wat meer terughoudendheid van de CCB zou op zijn plaats zijn geweest! Tijdens de expertmeeting stelde de CCB dat zij veel waarde hecht aan een goede relatie met de belastingplichtigen. Na de uitlatingen tijdens het verhoor door de commissie lijkt daar niet veel meer van over. Of heeft de Belastingdienst deze verhoren gebruikt om een paar proefballonnetjes op te laten?
1 TK 2016-2017, 34 566, nr. 2
2 TK 2016-2017, 34 566, nr. 3 blz. 6
3 Zie voor het verslag van deze expertmeeting: TK 2016-2017, 25 087, nr. 133
4 TK 2016-2017, 25 087, nr. 133, blz. 18
5 TK 2016-2017, 25 087, nr. 133, blz. 25
6 Bladzijde 12 van het Evaluatierapport Dezentjé
7 Tweede Kamer, vergaderjaar 2016-2017, 25 087, nr. 133, blz. 25
8 TK 2016-2017, 25087, nr. 133, p. 25.
9 Evaluatierapport wet-Dezentjé, Van Steenbergen en Van Londen, Belastingdienst/CKC/Domein onderzoek, september 2016, p. 104.