Edelweiss

Historie

De aanleiding voor de aandacht van de wetgever voor een schimmige constructie via Zwitserland was een artikel in de Telegraaf[1] met de titel “Witwasserij via erfenis” . De eerste zin luidde: “Advocaten en notarissen maken zich op grote schaal schuldig aan hulp bij het witwassen van naar schatting 160.000 Zwitserse nummerrekeningen voor Nederlanders.

Ruim een jaar later volgden hierover Kamervragen van de kamerleden Sap (Groen Links) en Bashir (SP), waarop de minister op 21 juni 2010 antwoordde[2]. Kennelijk niet geheel tevreden over deze beantwoording, dienden Groen Links en SP vervolgens in november  2010 twee amendementen in op het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2011 om deze zogenaamde Edelweiss constructie onmogelijk te maken[3]. Beide amendementen werden aangenomen, en de ingangsdatum van deze wetgeving werd daarbij gesteld op  1 januari 2012.

Bij het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2012[4] deed het kabinet zelf er nog een schepje bovenop, en werd de wetgeving om de Edelweissroute te bestrijden uitgebreid en deels alweer gewijzigd, zonder dat de eerdere wetgeving in werking was getreden.

 

Edelweissroute

De route loopt kort gezegd als volgt. Een inwoner van Nederland met een anonieme Zwitserse bankrekening benoemt in zijn testament een Zwitserse notaris of advocaat als executeur en vraagt hem om pas twaalf jaar na zijn overlijden het bestaan van de bankrekening aan de erfgenamen bekend te maken. Over het saldo van de bankrekening kan de fiscus geen aanslag meer opleggen, omdat de navorderingstermijn is verstreken.

Over de omvang van het gebruik van deze route is niet veel bekend. De fracties van de ChristenUnie en de SP hebben tijdens de parlementaire behandeling gevraagd naar het aantal bij de belastingdienst bekende gevallen waarin gebruik gemaakt is van de Edelweissroute.  Een op het eerste gezicht hele eenvoudig vraag, waarop een eenvoudig antwoord mogelijk zou moeten zijn. Het veelzeggende antwoord hierop was echter ”Het kabinet kan niet aangeven in hoeveel gevallen gebruik gemaakt wordt van de Edelweissroute. Bij de Edelweissroute is sprake van fiscale fraude. Hoe graag het kabinet de omvang van deze fraude ook exact zou willen kennen, concrete gegevens ontbreken. Wel heeft de Belastingdienst het sterke vermoeden dat fraude met zwart geld in het buitenland meer dan incidenteel voorkomt, hoewel het relatief om beperkte aantallen gaat”.[5]  Prof. mr. G.J.M.E. de Bont had hier al eerder over geschreven: “ Dat de hiervoor beschreven Edelweiss-methode bestaat, is op geen enkele wijze gebleken. …er lijkt slechts sprake te zijn van een fantoom. En het is volstrekt onaannemelijk dat dit fantoom zich (zelfs met een uitzonderlijke lage regelmaat) voordoet.[6]

 

Wetgeving

Om de (vermeende) Edelweissroute onmogelijk te maken, is een drietal maatregelen genomen:

1. Onbeperkte navorderingstermijn

Vanaf 1 januari 2012 staat er een nieuw lid 3 in artikel 66 Successiewet 1956 : “Indien voor de erfbelasting de aangifte over een bestanddeel van het voorwerp van die belasting dat in het buitenland wordt gehouden of is opgekomen niet, onjuist of onvolledig is gedaan, vervalt, in afwijking van artikel 16, vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de bevoegdheid tot het vaststellen van een navorderingsaanslag niet.

De weinige ophef die uit de parlementaire stukken blijkt, is verrassend te noemen. Wellicht wordt dat veroorzaakt door de wijze waarop deze wetgeving tot stand is gekomen (aanvankelijk via een amendement, later omarmd door het kabinet), en de niet aflatende sympathiebetuigingen vanuit de Tweede Kamer om de Edelweissroute te bestrijden.

De “normale” twaalfjaarstermijn voor de navordering van belasting in buitenlandsituaties staat al zwaar ter discussie. Het Hof van Justitie heeft daarover in de gevoegde zaken C-155/08 en C-157/08 geschreven: “Bijgevolg vormt een regeling als die welke in de hoofdgedingen aan de orde is, een bij de artikelen 49 EG respectievelijk 56 EG in beginsel verboden beperking van zowel het vrij te verrichten van dienst als het vrije verkeer van kapitaal[7]. De wetgever vindt echter dat voor de erfbelasting een nog veel zwaarder middel moet worden ingezet: een onbeperkte navorderingstermijn. (Overigens: om het nog bonter te maken, is bij de behandeling van het belastingplan 2012 vanuit de tweede kamer de vraag gesteld, waarom de onbeperkte navorderingstermijn niet tevens geldt voor boedelbestanddelen die zich in Nederland bevinden.[8] Toegegeven moet worden, dat dan het gevaar van ongeoorloofde discriminatie niet meer aanwezig zou zijn).

2. Informatieverplichting

De Edelweissroute kent ook de twijfelachtige eer om één van de vier categorieën te zijn waarvoor de informatieverplichting van het nieuwe artikel 10a AWR geldt. In artikel 10c van het Uitvoeringsbesluit 1956 is te lezen: “Zodra de belastingplichtige ervan kennis neemt dat de aangifte erfbelasting over een bestanddeel van het voorwerp van die belasting dat in het buitenland wordt gehouden of is opgekomen niet, onjuist of onvolledig is gedaan, is hij gehouden daarvan mededeling te doen en alsnog de juiste en volledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen te verstrekken. De mededeling moet worden gedaan voordat de belastingplichtige weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de inspecteur met de desbetreffende onjuistheid of onvolledigheid bekend is of zal worden.”

Er geldt geen vervaltermijn voor het opleggen van de vergrijpboete voor het niet voldoen aan de informatieverplichting

3. Verplichting executeur

De hiervoor genoemde maatregelen betreffen de belastingplichtige, dat wil zeggen de erfgenaam. De executeur blijft echter ook niet buiten schot. Met ingang van 1 januari 2012 is, wanneer een erflater een executeur heeft benoemd, deze executeur verplicht om aangifte erfbelasting  te doen op grond van artikel 72 lid 1 Successiewet 1956. De Edelweissroute veronderstelt namelijk, dat de executeur op de hoogte is van de buitenlandse vermogensbestanddelen. Het venijn van de verplichting om aangifte te doen, zit in de combinatie met artikel 47, lid 1 Invorderingswet 1990: “Executeurs en door de rechter benoemde vereffenaars van nalatenschappen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor al de door en bij het overlijden van de erflater verschuldigde erfbelasting.

In combinatie met de onbeperkte navorderingstermijn betekende dit, dat het aanvaarden van het executeurschap wel een hele riskante onderneming zou worden. De vrees bestond, dat ook goudeerlijke executeurs niet meer bereid zouden zijn een benoeming tot executeur te aanvaarden, omdat het risico bestond dat hij levenslang nog aangesproken zou worden voor de erfbelasting van een door hem afgewikkelde nalatenschap. Bij amendement van mevrouw Schouten[9] is daarom een tweede lid toegevoegd aan artikel 47, waarin een executeur die aannemelijk maakt het hem geen verwijt treft niet aansprakelijk is voor de erfbelasting.

 

Amstelveen, 24 oktober 2012

 



[1] De Telegraaf 26-2-2009

[2] DGB/2010/3252 U

[3] Kamerstukken II 2010/2011, 32505, nr. 27 en nr. 28

[4] Kamerstukken II 2011/2012, 33004, nr. 2

[5] Kamerstukken I, 2011/2012, 33003, 33004, 33006 en 33007, nr. D

[6] Weekblad voor Fiscaal Recht 2010/1620 De windmolen Edelweiss

[7] BNB 2009/222, ro 40

[8] Kamerstukken I, 2011/2012, 33003, 33004, 33006 en 33007, nr. D

[9] Kamerstukken II 2011/2012, 33004, nr. 9

Facebook
Twitter
LinkedIn

PE-punten of PE-uren behalen?

ProceD geeft studiebijeenkomsten, incompany training en vaktechnisch overleg.


Lees verder »

Actualiteiten

publicaties

uitspraken

[TWTR]