In zijn uitspraak van 23 februari 2017 vernietigde het Hof Den Bosch een door de ontvanger opgelegde betaalverzuimboete ex artikel 63b Invorderingswet omdat deze was opgelegd op basis van een intern memo waarin beleid was opgenomen dat in strijd was met de bedoeling van de wetgever.
Dit memo is onlangs op verzoek van Fiscaal up to Date door het Ministerie van Financiën openbaar gemaakt. In het memo is (kort samengevat) het volgende opgenomen:
* De betaalverzuimboete wordt door de Belastingdienst opgelegd voor betalingsachterstanden bij de voorlopige aanslagen IB en Vpb. Hoewel de boete in beginsel voor alle aanslagen In en Vpb kunnen worden opgelegd is besloten om deze alleen in te zetten bij voorlopige aanslagen.
* De betaalverzuimboeten zullen handmatig worden opgelegd, waarbij echter geen straftoemeting plaatsvindt. Dit gebeurt pas in de bezwaarfase.
* De boeten worden volgens de wetsgeschiedenis alleen opgelegd aan notoire wanbetalers maar volgens het memo kan de boete als worden opgelegd als meer termijnen van een voorlopige aanslag IB of Vpb niet of gedeeltelijk niet binnen de betalingstermijn zijn voldaan.
* De boete wordt gerelateerd aan de hoogte van de niet, gedeeltelijk niet of niet binnen de termijn betaalde belasting en bedraagt minimaal € 50 en maximaal € 4.920. Het feit dat de boete een klein bedrag betreft ( € 50 >) is als zodanig geen reden om de boete te verminderen.
* Per voorlopige aanslag kunnen er meerdere boeten worden opgelegd mits de voorlopige aanslag in meer dan één termijn betaald mag worden.
* Ook als de achterstallige termijnen worden betaald na het opleggen van de boete, zal deze niet worden verminderd of gematigd.
* De boeten worden opgelegd door de ontvanger maar de bezwaren tegen de betaalverzuimboeten worden behandeld door de boetespecialisten. Daarbij zal afstemming plaats vinden met de ontvanger.
Sinds 1 januari 2011 heeft de ontvanger op grond van artikel 63b, eerste lid, IW de mogelijkheid om een betaalverzuimboete op te leggen voor het niet tijdig betalen van IB en Vpb. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat deze boete werd ingevoerd om de bestaande discrepantie tussen de beboeting van betaalverzuimen van aangiftebelastingen en aanslagbelastingen op te heffen.
Voorts blijkt uit de wetsgeschiedenis dat deze verzuimboete alleen aan notoire wanbetalers zou worden opgelegd die een betalingsachterstand van meer van € 10.000 hebben.Uit het interne memo blijkt dat de Belastingdienst de boete veel breder inzet dan de bedoeling van de wetgever was. Omdat de door de Belastingdienst beoogde opbrengst bij lange na niet werd gehaald, werd de grondslag voor het opleggen van de boete aanzienlijk verlaagd. Zo is, aldus het memo, ook een zeer geringe achterstand in betalingen al reden om een boete op te leggen. Daarmee wordt het aantal potentiële boetelingen natuurlijk aanzienlijk uitgebreid.
Opvallend is dat deze boete voorshands alleen wordt ingezet voor voorlopige aanslagen inkomsten- en vennootschapsbelasting. Daarbij kunnen meerdere betaalverzuimboeten worden opgelegd indien de achterstand meer dan één betalingstermijn bedraagt. De boete is zelfs verschuldigd indien de betalingsachterstand weer is ingelopen. Daarmee handelt de ontvanger, naar onze mening, in strijd met het evenredigheidsbeginsel.