Algemeen
De belastingdienst kan belastingplichtigen en administratieplichtigen op grond van artikel 47 en volgende Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) verzoeken informatie te verstrekken die voor de belastingheffing van belang kan zijn. De informatie dient duidelijk, stellig en zonder voorbehoud te worden verstrekt (art. 49 AWR).
Informatiebeschikking
Met ingang van 1 juli 2011 is artikel 52a AWR in werking getreden. In dit artikel is de informatiebeschikking verankerd. Indien niet of niet volledig is voldaan aan de verplichting om informatie te verstrekken kan de inspecteur een informatiebeschikking afgeven. In de informatiebeschikking wordt vermeld dat de belastingplichtige niet aan zijn informatieplicht heeft voldaan en wat de gevolgen zijn van het niet nakomen van de informatieplicht. Bovendien leidt een onherroepelijke informatiebeschikking tot omkering van de bewijslast. Het doel van de informatiebeschikking is het bieden van rechtsbescherming in situaties waarin de Belastingdienst verzoekt om informatie en belastingplichtigen twijfelen aan de rechtmatigheid van het verzoek.
Belastingplichtigen kunnen tegen de informatiebeschikking in bezwaar en beroep komen. Redenen voor bezwaar en beroep kunnen bijvoorbeeld zijn dat een belastingplichtige van mening is reeds aan het verzoek om informatie te hebben voldaan, of dat er gronden zijn waardoor hij niet aan het verzoek hoeft te voldoen. Op grond van artikel 25 lid 3 AWR leidt alleen een onherroepelijke informatiebeschikking tot omkering van de bewijslast.
Indien de rechter beslist dat de informatiebeschikking terecht is afgegeven door de inspecteur, stelt de rechtbank een nieuwe termijn vast voor het voldoen aan de in de informatiebeschikking genoemde verplichting (artikel 27e lid 2 AWR), tenzij sprake is van misbruik van het procesrecht. Als de belastingplichtige na de uitspraak van de rechter alsnog, binnen de gestelde termijn, de gevraagde informatie verstrekt is geen sprake meer van omkering van de bewijslast.
In het tweede lid van artikel 52a AWR is bepaald dat de termijn voor het vaststellen van de aanslag wordt verlengd met de periode die aanvangt op moment van bekendmaking van de informatiebeschikking tot het moment waarop de informatiebeschikking onherroepelijk vaststaat of wordt vernietigd.
Ondanks dat er nu enige rechtsbescherming is tegen de verzoeken om informatie van de Belastingdienst, heeft de Belastingdienst op basis van artikel 52a lid 4 AWR de mogelijkheid om door middel van een kort geding alsnog nakoming te vorderen van de verplichtingen van een onherroepelijke informatiebeschikking. Dit op straffe van een dwangsom.
In de wetsgeschiedenis van de totstandkoming van het vierde lid is opgenomen dat de Belastingdienst alleen in een bijzonder geval gebruik mag maken van een kort geding. Er is in ieder geval sprake van een bijzonder geval wanneer iedere medewerking wordt geweigerd. Weliswaar is deze beperking in de wetsgeschiedenis opgenomen, maar in het vierde lid zelf is geen enkele beperking van deze bevoegdheid opgenomen. Kennelijk wordt de verdere afbakening aan de rechtspraak overgelaten.
De Belastingdienst maakt ook gebruik van de informatiebeschikking in de zogeheten KB-Lux procedures. De staatssecretaris van Financiën heeft op 8 april 2013 aangegeven dat hij bij notoire ontkenners met een kort geding dreigt. Met name bij belastingplichtigen die ontkennen over een bankrekening bij KB-Lux te hebben beschikt, tracht de Belastingdienst door middel van het civiel kort geding, onder dreiging van een dwangsom, inzage te krijgen van deze belastingplichtigen. Inmiddels heeft een tweetal rechtbanken uitspraak gedaan in kort geding.
De rechtbank Alkmaar kwam op april j. met een zeer opzienbarende uitspraak. In kort geding vordert de Belastingdienst dat gedaagde wordt veroordeeld tot het verstrekken van alle informatie met betrekking tot de bankrekening vanaf het jaar 1994, terwijl de aanslagen inkomstenbelasting over de jaren tot en met 2007 nog onder de belastingrechter zijn. Dit op straffe van een dwangsom.
De rechter heeft gedaagde veroordeeld tot inzage van alle formatie van af het jaar 1994, dus zelfs over de jaren die nog onder de belastingrechter zijn.
Over het bewandelen van de civiele weg door de Belastingdienst oordeelde de rechter dat het blijven weigeren van het verstrekken van gegevens kan worden aangemerkt als een bijzonder geval, waardoor de civiele weg voor de Belastingdienst openstaat.
De advocaat van gedaagde voert nog aan dat de vordering van de Belastingdienst moet worden afgewezen omdat niemand gedwongen kan worden zichzelf te belasten. Hierbij verwijst de advocaat onder andere naar het Chambaz-arrest van het Europees Hof van Justitie. Ondanks dat A-G Wattel, onlangs in een soortgelijke zaak die aanhangig is bij de Hoge Raad en waarvan de uitspraak op 7 juni as. wordt verwacht, heeft geadviseerd dat er meer waarborgen voor de belastingplichtige nodig zijn in deze situaties, oordeelt de voorzieningenrechter dat hierover nog geen uitspraak is gedaan door de Hoge Raad en dat hij hier derhalve geen rekening mee hoeft te houden.
De advocaat van belastingplichtige stelt een spoedappel in tegen deze uitspraak.
Inmiddels heeft ook de voorzieningenrechter in Amsterdam in een soortgelijke casus uitspraak gedaan. Ook deze rechter wijst de vordering van de Belastingdienst vrijwel geheel toe, wel merkt de rechter op, met inachtneming van Chambaz, dat de te verstrekken gegevens niet mogen worden gebruikt voor het opleggen van de boete, tenzij de Hoge Raad op 7 juni as. anders beslist.
Conclusie
Door de invoering van artikel 52a AWR hebben belastingplichtigen enige vorm van rechtsbescherming gekregen tegen controlehandelingen van de Belastingdienst. Belastingplichtigen zullen nog wel informatie moeten verstrekken als de vragen van de Belastingdienst relevant en proportioneel zijn.
In de praktijk zal echter moeten blijken hoe terughoudend de Belastingdienst zal omgaan met het civiel kort geding. Vooralsnog lijkt van enige terughoudendheid geen sprake, gezien de procedures in de KB-Lux zaken.
Amstelveen, 21 mei 2013