De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 23 december 2022 bepaald dat belanghebbende zich ten tijde van het doen van de aangiften bewust was van de omstandigheid dat de administratie waarop hij die aangifte baseerde zodanig ondeugdelijk was dat hij willens een wetens de aanmerkelijke kans van die te lage aanslag heeft aanvaard.
Belanghebbende handelt in sloop- en recyclingmaterialen. Naar aanleiding van een controlerapport inzake een bij belanghebbende ingesteld boekenonderzoek zijn hem navorderingsaanslagen over de jaren 2010 en 2011 en een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2012 opgelegd. Bij deze (navorderings)aanslagen zijn met toepassing van de artikelen 67e en 67f AWR vergrijpboetes opgelegd. Belanghebbende is bij het doen van de aangiften inkomstenbelasting over de onderhavige jaren uitgegaan van bedragen aan inkoopkosten die niet onderbouwd, niet controleerbaar of verifieerbaar zijn. De inkoopkosten volgen ook niet uit een (deugdelijk) bijgehouden administratie.
Bij het Hof was in geschil of de boetes terecht zijn opgelegd. Na verwerping van door belanghebbende betrokken stellingen heeft het Hof geoordeeld dat belanghebbende heeft gehandeld met (voorwaardelijk) opzet.
In cassatie stelde belanghebbende dat de feitelijke vaststellingen inzake de administratie van inkoopkosten niets zeiden over zijn intentie en dat het Hof heeft verzuimd te oordelen over zijn bewustzijn ten tijde van het doen van de aangifte. De Hoge Raad oordeelt dat belanghebbende willens een wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aanslag te laag is. Uit het oordeel van het hof volgt dat belanghebbende zich bij het doen van de aangiften heeft gebaseerd op een ondeugdelijke administratie en dat hij zich daarvan bewust was. Er is dan sprake van (voorwaardelijk) opzet. De boetes zijn terecht opgelegd. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:HR:2022:1919&showbutton=true&idx=9