Artikel 10a Awr is niet strafbaar! Plicht om suppletie aangifte OB in te dienen op basis van 10a Awr is in strijd met het nemo tenetur beginsel.

De strafkamer van het Hof Den Bosch heeft in haar uitspraak van 10 juli jl een tweetal zeer belangrijke uitspraken gedaan.

Ten eerste bepaalde de strafkamer het Hof dat uit de parlementaire geschiedenis bij de invoering van de suppletieverplichting volgde dat de wetgever niet had (willen) voorzien in de mogelijkheid van een strafrechtelijke vervolging van overtreding van artikel 10a, Awr jo. artikel 15 Uitvoeringsbesluit Omzetbelasting 1968.

Voorts oordeelde het Hof dat ook als dat wel het geval zou zijn geweest, dan moeten de artikel 10a, Awr en artikel 15 Uitvoeringsbesluit Omzetbelasting 1968 wegens strijd met artikel 6 EVRM en artikel 48 EU-Handvest buiten toepassing blijven.

Een verdachte kan, aldus het Hof, niet bij wet worden verplicht om uit eigener beweging de inspecteur op het spoor te brengen van een beboetbaar feit en zich aldus bloot te stellen aan een bestuursrechtelijke boete of strafvervolging. De suppletieplicht van artikel 10a, Awr jo. artikel 15 Uitvoeringsbesluit Omzetbelasting 1968 was volgens het Hof in strijd met het nemo-teneturbeginsel.

De casus was als volgt: Belanghebbende, een transportonderneming heeft tesamen en in vereniging met anderen opzettelijk onjuiste (te lage) aangiften omzetbelasting ingediend over het 4e kwartaal 2009, het 4e kwartaal 2010 en het 4e kwartaal 2013. Voorts is opzettelijk niet voldaan aan de verplichting om alsnog zo spoedig mogelijk bij wijze van suppletie op de door de Belastingdienst aangegeven wijze, juiste en volledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen te verstrekken.

Vanwege liquiditeitsproblemen had de accountant van de vennootschap met de directeur-grootaandeelhouder en zijn echtgenote de mogelijkheid besproken om over voornoemde tijdvakken te lage aangiften omzetbelasting in te dienen en dit later te herstellen middels een suppletieaangifte.

De Officier van Justitie vervolgde belanghebbende op basis van artikel 69, lid 1, Awr jo. artikel 68, lid 1, sub a, Awr jo. artikel 10a Awr. wegens het niet indienen van suppletieaangiften omzetbelasting.

Met een beroep op de wetsgeschiedenis van artikel 10a Awr stelt het Hof dat uit de systematiek van het fiscale sanctierecht blijkt dat onderscheid wordt gemaakt tussen overtredingen, niet zijnde strafbare feiten (ook wel: beboetbare feiten)7, en strafbare feiten in de vorm van overtredingen en misdrijven. De bestraffing van beboetbare feiten vindt alleen plaats in het bestuurlijke boeterecht en valt niet onder het bereik van het (nationale) strafrecht. Het hof constateert dat in de parlementaire geschiedenis bij de invoering van artikel 10a van de AWR niets is vermeld omtrent de mogelijkheid tot strafvervolging bij overtreding van dat artikel, dat deze overtreding consequent is aangemerkt als beboetbaar feit en dat is vermeld dat tegen de sanctie bezwaar en beroep openstaat.

Over het toepassingsbereik van artikel 68 van de AWR merkt het hof op dat de wetgever er niet voor gekozen heeft om artikel 10a van de AWR op te nemen in ‘Hoofdstuk VIII. Bijzondere bepalingen, Afdeling 2. Verplichtingen ten dienste van de belastingheffing’ van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, waarin de ‘klassieke’ informatieverplichtingen zijn opgenomen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt ook niet dat de wetgever het toepassingsbereik van 68 van de AWR – en in het verlengde daarvan artikel 69 van de AWR – heeft willen verruimen. De wetgever heeft bovendien kenbaar gemaakt enkel te willen voorzien in de mogelijkheid tot oplegging van een vergrijpboete.

Het hof merkt ten slotte op dat overtreding van artikel 10a van de AWR jo. artikel 15 van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 (het hof begrijpt: nadrukkelijk) niet expliciet bij wet is aangemerkt als strafbaar feit. Evenmin is het niet nakomen van de suppletieplicht ex artikel 10a van de AWR in artikel 15 van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 aangemerkt als een strafbaar feit.

Ook al zou de wetgever hebben voorzien dat schending van artikel 10a Awr jo artikel 15 Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 als een strafbaar feit dient te worden aangemerkt dan dient naar het oordeel van het hof voor die bewezenverklaarde feiten ontslag van alle rechtsvervolging te volgen op grond van het navolgende.

Artikel 10a, AWR en artikel 15, Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 dienen wegens strijd met artikel 6 van het van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en met artikel 48 van het Handvest van de Grondrechten van Europese Unie (2016/C 202/02; hierna: het Handvest) buiten toepassing te worden gelaten. Het Handvest is in onderhavige zaak van toepassing, omdat het gaat om (het voorkomen van misbruik van) omzetbelasting en aldus in de onderhavige zaak het Unierecht ten uitvoer wordt gebracht als bedoeld in artikel 51, eerste lid, van het Handvest.

Het Hof is van oordeel dat de suppletieplicht van artikel 10a, Awr jo. artikel 15 Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 in strijd is met het nemo-teneturbeginsel zoals volgt uit artikel 6, tweede lid, van het EVRM en artikel 48, eerste lid, van het Handvest. Wegens die strijdigheid dienen die genoemde fiscale bepalingen jegens belanghebbende buiten toepassing te blijven.

 

 

URL https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHSHE:2018:2879

Facebook
Twitter
LinkedIn

PE-punten of PE-uren behalen?

ProceD geeft studiebijeenkomsten, incompany training en vaktechnisch overleg.


Lees verder »

Actualiteiten

publicaties

uitspraken

[TWTR]