De Hoge Raad oordeelt in zijn uitspraak van 29 mei 2020 dat een pleitbaar standpunt alleen betrekking kan hebben op de interpretatie van het (belasting)recht. De stelling van belanghebbende over de waarde van de aandelen kan dan geen pletbaar standpunt opleveren. Daarnaast geeft de Hoge Raad nog eens een overzicht van zijn jurisprudentie met betrekking tot de vraag wanneer de vereiste aangifte niet is gedaan.
Onder verwijzing naar zijn uitspraak van 30 oktober 2009, BNB 2010/47 bevestigt de Hoge Raad nog eens wanneer de vereiste aangifte niet gedaan heeft. Bij materiële gebreken is daarvan sprake als er zowel absoluut als relatief een groot verschil is tussen de verschuldigde belasting en de belasting die overeenkomstig de aangifte betaald moet worden. Daarnaast is vereist dat belanghebbende dat wist dan wel dat hij zich daarvan ten tijde van het doen van aangifte bewust had moeten zijn. Het is echter aan de inspecteur om aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast om te bewijzen dat aan deze beide voorwaarden is voldaan.
De Hoge Raad bevestigde daarnaast (zie BNB 2010/49) dat de vereiste wetenschap of bewustheid er niet is als bij het doen van de aangifte een pleitbaar standpunt wordt ingenomen. De Hoge Raad maakt in dit arrest echter wel duidelijk dat het begrip pleitbaar standpunt op dezelfde manier moet worden uitgelegd als in het boeterecht. Sinds de Crédit Suisse arresten (HR 21 april 2017, BNB 2017/162) weten we dat dat dit naar strikt objectieve maatstaven moet gebeuren.
Tot slot bevestigt de Hoge Raad nog eens expliciet dat het bij een pleitbaar standpunt alleen maar om een rechtskundig standpunt kan gaan. Het moet dus gaan over de uitleg van het toepasselijke recht of een (later onjuist gebleken) rechtskundige duiding van de feiten.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2020:970