De Hoge Raad heeft op 18 november 2022 beslist dat de Belastingdienst geen belastingrente in rekening mag brengen over de periode dat het verschuldigd geworden bedrag al ter beschikking had gestaan aan de Belastingdienst.
De Belastingdienst heeft in januari 2016 aan een besloten vennootschap een voorlopige aanslag vennootschapsbelasting over dat jaar opgelegd, die door haar is betaald. Naar aanleiding van de ingediende aangifte wordt deze aanslag in maart 2018 verminderd. Op 24 maart 2018 ontvangt zij daarom een teruggave van € 344.593 (zonder belastingrente). Na een boekenonderzoek en een herziene aangifte wordt de voorlopige aanslag in september 2018 weer verhoogd. De besloten vennootschap betaalt daarom € 14.478 met € 1553 belastingrente (1 juli 2017 tot en met 3 november 2018). Volgens de vennootschap moet rekening worden gehouden met de periode, waarin de belasting al bij de Belastingdienst was. Hof Den Haag beperkt de belastingrente, doch uitsluitend op grond van het vertrouwensbeginsel.
De belastingrenteregeling is geënt op de uitgangspunten van de verzuimrenteregeling in de Awb, en daaruit kan niet worden afgeleid dat het in rekening brengen van rente over een periode waarin de Belastingdienst heeft beschikt over het bedrag aan belasting in lijn is met het doel en de strekking van de belastingrenteregeling, aldus het door belanghebbende aangevoerde middel van het incidentele cassatieberoep. Het middel betoogt voorts dat het bedrijfseconomische begrip ‘rente’ wijst op een vergoeding voor het gebruik van geleend geld, en dat zonder hoofdsom geen sprake kan zijn van rente. De Hoge Raad oordeelt dat het middel gegrond is.
Het Ministerie van Financiën heeft vandaag, naar aanleiding van een Woo-verzoek van ProceD, documenten openbaar gemaakt over het door de Belastingdienst gevoerde beleid ten aanzien