Van het niet doen van de aangifte zoals bedoeld in artikel 67d, Awr, kan alleen worden gesproken als de betrokkene (i) is uitgenodigd tot het doen van aangifte, (ii) de daarbij gestelde termijn ongebruikt heeft laten verstrijken, en (iii) tevens geen gebruik heeft gemaakt van de hem op de voet van artikel 9, lid 3, AWR geboden gelegenheid om aangifte te doen binnen een door de inspecteur bij aanmaning gestelde termijn. Indien de inspecteur de betrokkene niet eerst op de voorgeschreven wijze heeft aangemaand, kan hij daarom niet een vergrijpboete op grond van artikel 67d, lid 1, AWR opleggen wegens het opzettelijk niet doen van aangifte. Dat is ook niet mogelijk indien de betrokkene bekend was met zijn verplichting om aangifte te doen en hij de aangifte opzettelijk niet heeft gedaan binnen de termijn die was gesteld in de uitnodiging tot het doen van aangifte. Aldus het oordeel van de Hoge Raad in zijn arrest van 30 september 2022. De Hoge Raad verwijst ter onderbouwing van zijn oordeel ook nog naar zijn arrest van 14 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:675, waarin hij oordeelde dat omkering en de verzwaring van de bewijslast pas kan intreden als de belastingplichtige geen aangifte heeft gedaan binnen een door de Inspecteur bij aanmaning gestelde termijn.
De Inspecteur legt naar aanleiding van een boekenonderzoek voor het jaar 2015 een ambtshalve aanslag en een vergrijpboete op. Voor het Hof is in geschil of de vereiste aangifte is gedaan. Het Hof oordeelt dat belanghebbende niet op de juiste wijze is aangemaand. Ten tijde van de verzending van de aanmaning verbleef belanghebbende niet op zijn brp-adres maar in voorlopige hechtenis en de Inspecteur was hiervan op de hoogte. Er geldt, aldus het Hof, geen omkering van de bewijslast. De aanslag wordt verminderd omdat de Inspecteur niet alle correcties aannemelijk heeft gemaakt. Het Hof vernietigt ook de vergrijpboete omdat (voorwaardelijk) opzet van belanghebbende niet is bewezen. In cassatie oordeelt de Hoge Raad ten aanzien van de vergrijpboete dat deze wordt vernietigd indien de inspecteur belanghebbende niet op de juiste wijze heeft aangemaand. Het is, aldus de Hoge Raad, niet nodig dat belanghebbende opzettelijk geen aangifte heeft ingediend.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:HR:2022:1341