Het niet beantwoorden van herhaaldelijk gestelde vragen levert een nieuw feit op.

Volgens de Hoge Raad geeft het oordeel van het Hof Amsterdam dat het niet beantwoorden van herhaaldelijk gestelde vragen een nieuw feit oplevert als bedoeld in artikel 16, lid 1, AWR niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is dat oordeel ook niet onbegrijpelijk.
De toenmalige belastingconsulent van belanghebbende heeft ten name van belanghebbende voor de jaren 2011 tot en met 2014 aangiften inkomstenbelasting ingediend en daarin onder meer ‘terugbetaalde inkomsten’ en uitgaven voor specifieke zorgkosten in aftrek gebracht. De Inspecteur heeft aanslagen inkomstenbelasting opgelegd conform de ingediende aangiften.
In mei 2014 is de Belastingdienst een onderzoek gestart naar het aangiftegedrag van de belastingconsulent. In 2015 heeft de Belastingdienst vanuit een oud klantenbestand uit 2009 nogmaals een onderzoek ingesteld.
Naar aanleiding van de uitkomsten van hiervoor vermelde onderzoeken heeft de Inspecteur bij brieven van 10 maart 2016 en 19 april 2016 aan belanghebbende vragen gesteld over de in zijn aangiften opgenomen aftrekposten. Op deze brieven heeft belanghebbende niet gereageerd. Op 23 juli 2016 heeft de Inspecteur navorderingsaanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2011 tot en met 2014 opgelegd, waarbij de aftrekposten buiten aanmerking zijn gelaten.
Het Hof oordeelde dat het niet beantwoorden van herhaaldelijk gestelde vragen een nieuw feit oplevert als bedoeld in artikel 16, lid 1, AWR. Anders dan op basis van de ingediende aangiften redelijkerwijs mocht worden verwacht, volgt uit het niet beantwoorden van de – na het opleggen van de aanslagen – gestelde vragen het vermoeden dat belanghebbende niet in staat is om de in de aangiften opgenomen aftrekposten te onderbouwen, aldus het Hof.
In cassatie klaagt belanghebbende over het oordeel van het Hof het niet beantwoorden van vragen van de Inspecteur geen nieuw feit kan opleveren. De Hoge Raad oordeelt dat de overwegingen van het Hof laten zich aldus verstaan dat daarin tot uitdrukking is gebracht dat het nieuwe feit in de zin van artikel 16 AWR erin is gelegen dat de belastingconsulent van belanghebbende op grote schaal onjuiste aangiften heeft verzorgd, dat dit wellicht ook het geval is bij de aangifte van belanghebbende en dat de Inspecteur bevestiging van dit vermoeden heeft kunnen vinden in het uitblijven van een antwoord op zijn vragen. Aldus verstaan geeft het oordeel van het Hof niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het ook niet onbegrijpelijk. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2020:1181

Facebook
Twitter
LinkedIn

PE-punten of PE-uren behalen?

ProceD geeft studiebijeenkomsten, incompany training en vaktechnisch overleg.


Lees verder »

Actualiteiten

publicaties

uitspraken

[TWTR]