Het Hof Den Haag heeft een medeplegersboete van € 1.000.000, die aan een belastingadvieskantoor was opgelegd vernietigd omdat niet was voldaan aan het toestemmingsvereiste zoals bedoeld in § 2, lid 6, BBBB. Voorts besliste het Gerechtshof dat de intern gewisselde stukken die verband houden met het toestemmingsvereiste moeten worden aangemerkt als op de zaak betrekking hebbende stukken.
Voor het opleggen van een medeplegersboete in de zin van artikel 5:1 Awb moet de inspecteur vooraf toestemming vragen van de algemeen directeur van het betreffende organisatieonderdeel van de Belastingdienst (hierna: DGO) en het Directoraat Generaal van de Belastingdienst (thans: Hoofddirecteur van de concerndirectie Fiscale en Juridische Zaken van de Belastingdienst: Cd FJZ). In casu was aan een belastingadvieskantoor een boete opgelegd wegens medeplegen resp. feitelijk leidinggeven door twee van haar medewerkers aan het adviseren van een agressieve constructie en de uitvoering daarvan met betrekking tot een voorkomen van belastingheffing in Nederland over een lucratief belang bij een tweetal directieleden van een cliënte.
De Rechtbank Den Haag had de boete vernietigd omdat er bij de betreffende directieleden niet meer kon worden nagevorderd wegens het ontbreken van een nieuw feit. Tegen dat oordeel tekende de inspecteur hoger beroep aan maar ook het Hof Den Haag kwam tot het oordeel dat de medeplegersboete moest komen te vervallen omdat niet voldaan was aan het toestemmingsvereiste zoals bedoeld in § 2, lid 6, BBBB. Uit de interne stukken met betrekking tot het toestemmingstraject leidde het Hof af dat de DGO bij e-mail van 27 november 2016 schriftelijk toestemming had verleend voor het opleggen van een medeplegersboete aan het belastingadvieskantoor, maar volgens het Hof bleek uit een daaraan voorafgaande email dat de DGO niet juist en volledig was geïnformeerd over de gronden waarop de op te leggen medeplegersboete was gebaseerd. Volgens het Hof had de DGO toestemming verleend op basis van onvolledige en gekleurde informatie, zonder volledig te zijn geïnformeerd over de feiten, waaronder de volledige structuur en de beoordeling van die structuur door verschillende inspecteurs, en de gronden van de op te leggen boete. Hierdoor was niet voldaan aan het toestemmingsvereiste als bedoeld in § 2, lid 6, BBBB en druiste het gebruik van de door de DGO verleende toestemming zozeer in tegen wat van een behoorlijk handelende overheid mocht worden verwacht, dat het gebruik daarvan onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moest worden geacht. Ten overvloede overwoog het Hof nog dat, indien wel was voldaan aan het toestemmingsvereiste, de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat het aan opzet of grove schuld van het belastingadvieskantoor te wijten was dat te weinig vennootschapsbelasting was geheven. Tot slot veroordeelde het Hof de inspecteur in een boven-forfaitaire proceskostenvergoeding van € 20.000.
Het Ministerie van Financiën heeft vandaag, naar aanleiding van een Woo-verzoek van ProceD, documenten openbaar gemaakt over het door de Belastingdienst gevoerde beleid ten aanzien