Hoge Raad schaft dispositievereiste af bij beroep op vertrouwensbeginsel

In een arrest van 5 november 2021 komt de Hoge Raad tot het oordeel dat belastingplichtige een succesvol beroep op het vertrouwensbeginsel kan doen als hij op basis van onjuiste informatie een handeling heeft verricht (of nagelaten) ten gevolge waarvan een hoger bedrag van hem wordt geheven dan hij op basis van die informatie meende als gevolg van die handeling te moeten betalen.
Daarmee komt de Hoge Raad terug op zijn arrest van 26 september 1979 en schaft de facto het dispositievereiste af.
Belanghebbende heeft in 1989 een lijfrenteverzekering afgesloten met ingangsdatum 1 december 1989 en einddatum 1 december 2015. Een aanpassing van de polisvoorwaarden in verband met de wijziging van het belastingstelsel per 1 januari 2001 heeft geen wijziging gebracht in de jaarlijks verschuldigde premie, die belanghebbende zowel voor als na 1 januari 2001 jaarlijks in de aangiften voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) in aftrek heeft gebracht. Belanghebbende heeft de lijfrenteverzekering mede op basis van de door hem ingewonnen informatie op de website van de Belastingdienst vóór de einddatum afgekocht. Volgens die ingewonnen informatie was hij over de ontvangen afkoopsom geen revisierente verschuldigd.
De door belanghebbende ontvangen afkoopsom bedroeg € 355.394, waarvan € 187.327 voor het gedeelte van de aanspraak waarop de Wet IB 2001 van toepassing is. Bij het opleggen van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2015 heeft de Inspecteur ter zake van de afkoop van de lijfrenteverzekering belanghebbende op grond van artikel 30i, lid 1, aanhef en letter b, AWR bij beschikking een bedrag van € 37.465 (20 procent van € 187.327) aan revisierente in rekening gebracht.
Het Hof heeft geoordeeld dat op de website weergegeven mededeling omtrent de afkoop van een lijfrenteverzekering duidelijk en niet voor verschillende uitleg vatbaar is: bij de afkoop van de vóór 16 oktober 1990 afgesloten lijfrenteverzekering is geen revisierente verschuldigd. Daarbij is geen voorbehoud gemaakt ten aanzien van lijfrenteverzekeringen die zijn aangepast aan de uit de Wet IB 2001 voortvloeiende voorwaarden voor premieaftrek. Belanghebbende mocht daarom, aldus het Hof, afgaan op de juistheid van die mededeling.
Op het door de Staatssecretaris ingestelde cassatieberoep oordeelde de Hoge Raad dat er aanleiding bestaat om terug te komen op zijn arrest van 26 september 1979. Met huidige rechtsopvattingen is niet te verenigen dat een beroep op door uitlatingen van de Belastingdienst gewekt vertrouwen moet worden afgewezen op de enkele grond dat het ondervonden nadeel is gelegen in hetgeen bij een juiste wetstoepassing zou moeten worden geheven. De in het arrest van 26 september 1979 vervatte beperking van het begrip schade tot ‘daarenboven geleden schade’ kan daarom niet worden gehandhaafd. In gevallen waarin de belastingplichtige, afgaande op – achteraf bezien onjuiste – informatie, een handeling heeft verricht of nagelaten ten gevolge waarvan een hoger bedrag van hem wordt geheven dan hij op basis van die informatie meende als gevolg van die handeling of dat nalaten te moeten betalen, zal doeltreffende rechtsbescherming tegen inbreuken op het vertrouwensbeginsel in de regel het oordeel rechtvaardigen dat het meerdere niet van de belastingplichtige mag worden geheven. Met dit oordeel schaft de Hoge Raad het dispositievereiste derhalve af!

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2021:1654&showbutton=true

Facebook
Twitter
LinkedIn

PE-punten of PE-uren behalen?

ProceD geeft studiebijeenkomsten, incompany training en vaktechnisch overleg.


Lees verder »

Actualiteiten

publicaties

uitspraken

[TWTR]