In een viertal arrest heeft de Hoge Raad op 21 april jl. geoordeeld dat vanaf het moment waarop een rechtspersoon ophoudt te bestaan, kunnen aan hem geen verplichtingen meer worden opgelegd, zolang zijn vereffening niet is heropend. In deze fase kan de inspecteur aan de rechtspersoon dan ook geen informatiebeschikking meer worden opgelegd als bedoeld in artikel 52a, lid 1, AWR. Indien de inspecteur in dat stadium desondanks om informatie verzoekt aan de niet meer bestaande rechtspersoon, kan deze bepaling daarom niet worden toegepast. De inspecteur is dan ook niet bevoegd om in die situatie op naam van de niet meer bestaande rechtspersoon een informatiebeschikking te geven.
Belanghebbend is in 2004 opgericht naar het recht van Curaçao. Zij maakte onderdeel uit van een groep vennootschappen die zich bezig hiel met de exploitatie van een tweetal internetcasino’s. Deze activiteiten zijn in 2014 door de groep verkocht aan een Zweedse koper.
Volgens een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel en Nijverheid te Curaçao is belanghebbende geliquideerd, is de vereffening geëindigd, en is belanghebbende per 23 juli 2015 opgehouden te bestaan wegens een door de vereffenaar vastgesteld gebrek aan baten. Met dagtekening 27 februari 2017 heeft de Inspecteur voor de belastingaanslagen informatiebeschikkingen ten aanzien van belanghebbende gegeven. De Inspecteur stelt hierin vast dat belanghebbende tot op dat moment geen inzage heeft verleend in de gevraagde volledige administratie en daarmee niet heeft voldaan aan haar verplichtingen op grond van artikel 47 in samenhang gelezen met artikel 49 AWR. Tevens geeft de Inspecteur hierin als zijn standpunt te kennen dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de verplichtingen van artikel 52 AWR. De informatiebeschikkingen zijn betekend aan het laatst bekende adres van belanghebbende en aan het adres van de gemachtigde van belanghebbende (hierna: de gemachtigde), en zijn daarnaast aangetekend verzonden aan het laatst bekende adres van belanghebbende.
Voor het Hof was onder meer in geschil of het bevoegd is een oordeel te geven over de vraag of belanghebbende naar Curaçaos recht is opgehouden te bestaan én de vraag of de informatiebeschikkingen moeten worden vernietigd. Het Hof heeft de vraag of belanghebbende naar Curaçaos recht is opgehouden te bestaan, bevestigend beantwoord. Het Hof heeft met betrekking tot de vraag of de informatiebeschikkingen moeten worden vernietigd, geoordeeld dat het bestaanseinde van belanghebbende tot gevolg heeft gehad dat belanghebbende zelf niet meer in staat was tot nakoming van de in die informatiebeschikkingen omschreven verplichtingen. Er is geen vertegenwoordigend orgaan (bestuur of vereffenaar) aan te wijzen dat aan de verzoeken van de Inspecteur kon voldoen. Gelet hierop kan belanghebbende niet in verzuim zijn in de voldoening aan haar verplichtingen uit hoofde van de artikelen 47, 49 en 52 AWR.
Op het door de Staatssecretaris ingestelde cassatieberoep oordeelde de Hoge Raad dat uitsluitend de belastingrechter, in dit geval het Hof, bevoegd is tot beoordeling van de rechtmatigheid van door de inspecteur gegeven informatiebeschikkingen. In dat kader was het Hof bevoegd en verplicht te beoordelen of belanghebbende ten tijde van het geven van de onderhavige informatiebeschikkingen naar Curaçaos recht was opgehouden te bestaan. Ten aanzien van de afgegeven informatiebeschikkingen oordeelde de Hoge Raad geen informatieverplichtingen meer aan een rechtspersoon kunnen worden opgelegd zodra deze is opgehouden te bestaan ende vereffening niet is heropend. Indien de inspecteur in dat stadium desondanks om informatie verzoekt aan de niet meer bestaande rechtspersoon, kan deze bepaling daarom niet worden toegepast. De inspecteur is dan ook niet bevoegd om in die situatie op naam van de niet meer bestaande rechtspersoon een informatiebeschikking te geven.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:HR:2023:543&showbutton=true&idx=17