Moet de inspecteur bij het afgeven van een informatiebeschikking volledige openheid van zaken geven van alle informatie waarover hij beschikt en die voor hem aanleiding vormde om de informatiebeschikking af te geven. De Hoge Raad oordeelde op 2 juli jl. dat de inspecteur daartoe niet is verplicht. Het is de inspecteur dan ook toegestaan om in de informatiebeschikking geen melding te maken van alle gegevens met betrekking tot buitenlandse bankrekeningen waarover hij op dat moment reeds beschikte.
De FIOD heeft de Inspecteur op 20 juli 2015 meegedeeld dat bij die dienst bekend was geworden dat belanghebbende beschikt over een bankrekening bij een bank in België welke 10 mei 1993 geopend was. Daarnaast deelde de FIOD de inspecteur ook mede dat in 2009 andere rekeningen op naam van belanghebbende bij dezelfde bank zijn gesloten, dat bij verschillende gelegenheden contante bedragen op de rekening zijn gestort, en dat het saldo ervan op 16 februari 2014 € 1.435.429,74 beliep. Naar aanleiding hiervan heeft de inspecteur belanghebbende bij brief van 23 juli 2015 verzocht informatie te verstrekken over alle buitenlandse bankrekeningen waarover belanghebbende vanaf 1 januari 2003 kon beschikken. Bij brief van 20 oktober 2015 heeft de gemachtigde van belanghebbende opgave gedaan van twee rekeningen bij een bank in Duitsland, met de mededeling dat deze rekeningen in de door belanghebbende gedane aangiften inkomstenbelasting zijn vermeld en dat belanghebbende ook in Macedonië een bankrekening had geopend die in de aangifte voor 2014 niet was vermeld omdat die rekening op 1 januari van dat jaar nog niet bestond. Daarop heeft de inspecteur bij informatiebeschikking van 3 mei 2016 vastgesteld dat belanghebbende niet aan haar uit artikel 47 AWR voortvloeiende verplichtingen heeft voldaan.
Bij het Hof was in geschil of de informatiebeschikking moest worden vernietigd. Het Hof heeft tot uitgangspunt genomen dat de informatiebeschikking door de wetgever in het leven is geroepen teneinde de rechtsbescherming te verbeteren, in verband waarmee in de wetsgeschiedenis is opgemerkt dat de inspecteur nauwkeurig moet omschrijven wat hij van de informatieplichtige verlangt, en moet motiveren waarom hij meent dat de gevraagde informatie voor de belastingheffing van belang kan zijn. Het Hof oordeelde dat de informatiebeschikking moest worden vernietigd.
De Hoge Raad verklaarde het cassatieberoep van de Staatssecretaris gegrond. De Hoge Raad oordeelde dat niet zonder meer valt in te zien waarom de vraag over welke buitenlandse bankrekeningen iemand vanaf een bepaald moment de beschikking heeft gehad, zonder nadere precisering onbegrijpelijk en door die persoon niet te beantwoorden is. Aangezien van algemene bekendheid is dat in het buitenland aangehouden bankrekeningen behoren tot de bezittingen in box 3, behoeft die vraag ook geen nadere toelichting inzake het mogelijke belang voor de belastingheffing bij degene aan wie die vraag wordt gesteld. De Hoge Raad verwijst de zaak naar het Hof Amsterdam.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2021:1045