Aan belanghebbende zijn (navorderings)aanslagen vennootschapsbelasting over 2000 tot en met 2004 opgelegd op grond van de uitkomsten van een controle-onderzoek en een strafrechtelijk onderzoek door de FIOD-ECD. Daarin is het vermoeden uitgesproken dat in de administratie van belanghebbende valse facturen voorkwamen tot bedragen van € 2 miljoen per jaar.
Het Hof heeft geen gevolg gegeven aan belanghebbendes verzoek twee getuigen op te roepen en heeft geen gevolgen verbonden aan het feit dat de Inspecteur het strafdossier pas laat heeft overgelegd. Het Hof heeft daartoe geoordeeld dat belanghebbende door de late inbreng niet is benadeeld in haar stellingname tegen de (navorderings)aanslagen, aangezien zij zelf steeds over het strafdossier heeft beschikt. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat belanghebbende met betrekking tot de jaren 2000, 2001 en 2004 niet de vereiste aangifte heeft gedaan door de facturen en de daaruit voortvloeiende schulden op te nemen in haar administratie en daarop de aangiften voor de vennootschapsbelasting te baseren. Daarom heeft het Hof de bewijslast omgekeerd en verzwaard. Het heeft geoordeeld dat belanghebbende niet is geslaagd in de op haar rustende last om te doen blijken dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar met betrekking tot deze jaren onjuist zijn.
HR: Indien een partij de rechter verzoekt getuigen op te roepen staat het de rechter vrij alleen dan (zelf) een getuige op te roepen indien hem dit zinvol voorkomt (zie HR, BNB 2014/154*). Ook dan mag van de partij die het verzoek doet in beginsel worden verwacht dat deze voldoende concreet vermeldt op welke van haar stellingen het door middel van de getuige(n) te leveren bewijs betrekking heeft en, voor zover mogelijk, wie daarover een verklaring zou(den) kunnen afleggen (zie HR, BNB 2014/253).
Met de afwijzing van het verzoek op de grond dat het verzoek niet was gespecificeerd, heeft het Hof dit niet miskend. Het arrest EHRM, AB 2016/132 (Gillissen) brengt niet mee dat de rechter gehouden is tegemoet te komen aan een verzoek om getuigen op te roepen of die getuigen uit eigen beweging op te roepen indien een dergelijke specificatie ontbreekt.
Het strafdossier is een op de zaak betrekking hebbend stuk. Daarom heeft het Hof er terecht op toegezien dat het alsnog werd overgelegd (HR, BNB 2014/186*). ’s Hofs oordeel dat geen gevolgen worden verbonden aan de late overlegging van het strafdossier omdat belanghebbende daardoor niet is geschaad in haar stellingname tegen de (navorderings)aanslagen, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting (zie HR, BNB 2018/170c). Het oordeel is overigens feitelijk.
’s Hofs oordeel dat belanghebbende voor het jaar 2004 niet de vereiste aangifte heeft gedaan is ontoereikend gemotiveerd. Die motivering is gebaseerd op de overweging dat de facturen valselijk zijn opgemaakt. Echter, niets is vastgesteld omtrent een verband tussen die facturen en de correcties voor het jaar 2004.
Commentaar.
Deze uitspraak van de Hoge Raad is met name van belang ten aanzien van de beslissing over het oproepen van getuigen. De bestuursrechter kan getuigen oproepen om ter zitting te verschijnen maar is daartoe geenszins verplicht. De Hoge Raad verwijst naar de uitspraak van 11 april 2018 van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin dit rechtscollege oordeelde dat de rechter “beoordelingsruimte” heeft, waarvan de reikwijdte bepaald is door de wet en de jurisprudentie.
Uit de jurisprudentie (o.a. het arrest Gillissen van het EHRM) is op te maken dat een partij die bewijs door getuigen aanbiedt in elk geval ‘voldoende concreet’ moet aangeven op welke van haar stellingen dit aanbod betrekking heeft. De rechter moet immers aan de hand van het getuigenaanbod kunnen beoordelen of het horen van getuigen kan bijdragen tot de beslissing van hetgeen in geschil is.
Het Hof had in onderhavig geschil geoordeeld dat belanghebbende haar verzoek om getuigen op de roepen onvoldoende had gemotiveerd. De Hoge Raad vond daarin echter geen aanleiding om dit oordeel te casseren.
Het oordeel van de Hoge Raad omtrent het te laag overleggen van het strafdossier bevat geen nieuwe elementen.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2018:1850&showbutton=true