Dat een belastingplichtige had moeten weten dat zijn voldoening op aangifte omzetbelasting onjuist was, brengt niet mee dat hem de voor opzet vereiste bewustheid met betrekking tot die onjuistheid kon worden verweten. Verder konden de omstandigheden dat de belastingplichtife geen openheid van zaken had gegeven en dat hij het laakbare van zijn gedragingen niet had ingezien, niet bijdragen aan de beslissing dat hij bewust fouten had gemaakt. Met dit oordeel verklaarde de Hoge Raad het cassatieberoep van een autohandelaar tegen een aan hem opgelegde vergrijpboete gegrond en verwees de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende, een autohandelaar, op grond van artikel 67f AWR twee boetes van elk 50 procent van de nageheven omzetbelasting opgelegd omdat belanghebbende met (voorwaardelijk) opzet te weinig omzetbelasting heeft voldaan ter zake van door hem in Nederland geleverde auto’s.
Het Hof heeft aannemelijk geacht dat belanghebbende willens en wetens de aanmerkelijke
kans heeft aanvaard dat te weinig omzetbelasting zou worden afgedragen en dat hij deze
kans bewust heeft aanvaard. Voor dat oordeel heeft het Hof van belang geacht i) dat
belanghebbende zelf de administratie heeft gevoerd die ten grondslag ligt aan de aangiften
voor de omzetbelasting, ii) dat belanghebbende, toen hij begon met de autohandel,
weliswaar gebrekkige, documenten heeft opgesteld maar daarmee later zonder goede
verklaring is gestopt, iii) dat belanghebbende ondernemer is en hij had moeten inzien dat hij
met deze gebrekkige documentatie niet aannemelijk zou kunnen maken dat de door hem
geleverde auto’s naar een andere lidstaat zijn vervoerd en dat hij dus niet het nultarief als
bedoeld in artikel 9, lid 2, letter b, van de Wet op de omzetbelasting 1968 in samenhang
gelezen met post a.6 van de bij die Wet behorende Tabel II kon en mocht toepassen op deze
leveringen, iv) dat belanghebbende desgevraagd op de zitting ongeloofwaardige
verklaringen heeft gegeven voor de vragen die zijn administratie opwierp en daarmee geen
openheid van zaken heeft gegeven, en v) dat belanghebbende, gelet op zijn houding ter
zitting, het laakbare van zijn gedragingen niet heeft ingezien.
Het cassatieberoep is gericht tegen het oordeel van het Hof dat belanghebbende (voorwaardelijk) opzet moet worden verweten. De Hoge Raad oordeelde dat de daarvoor door het Hof in aanmerking genomen omstandigheden kunnen noch gezamenlijk noch op zichzelf beschouwd de conclusie rechtvaardigen dat belanghebbende met voorwaardelijk opzet heeft gehandeld, dat wil zeggen dat hij wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat hij te weinig omzetbelasting op aangifte zou voldoen en dat hij deze kans bovendien bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). In het bijzonder brengt de omstandigheid dat belanghebbende “had moeten inzien” dat hij met zijn
administratie niet aannemelijk zou kunnen maken dat de auto’s naar een andere lidstaat zijn
vervoerd, en dat hij dus niet het nultarief kon en mocht toepassen op de leveringen van die
auto’s, niet mee dat belanghebbende wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat hij te
weinig omzetbelasting op aangifte zou voldoen en dat hij deze kans bovendien bewust heeft
aanvaard. De omstandigheid dat de belastingplichtige had moeten weten dat zijn voldoening
op aangifte onjuist was, brengt immers niet mee dat hem de voor opzet vereiste bewustheid
met betrekking tot die onjuistheid kan worden verweten.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2022:124&showbutton=true