De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 4 juni 2021 (ECLI:NL:HR:2021:822) ambtshalve geoordeeld dat het niet mogelijk is om achteraf alsnog aan de administratieplicht te voldoen indien vaststaat dat de administratieplichtige heeft nagelaten een administratie bij te houden.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting over de jaren 2011 tot en met 2014 alsmede naheffingsaanslagen in de omzetbelasting over de jaren 2011 tot en met 2014 opgelegd. Uit een door de inspecteur uitgevoerd onderzoek is naar voren gekomen dat in de jaren 2011 tot en met 2014 jaarlijks enkele duizenden belastingaangiften langs elektronische weg waren ingediend vanaf IP-adressen die volgens de Inspecteur zijn terug te voeren op belanghebbende. Bij het opleggen van de aanslagen IB/PVV en Zvw heeft de Inspecteur het standpunt ingenomen dat belanghebbende inkomsten heeft genoten uit het voor derden verzorgen van belastingaangiften.
Belanghebbende heeft tegen de aanslagen bezwaar gemaakt. In het kader van de behandeling van de bezwaarschriften heeft de Inspecteur belanghebbende verzocht de administratie van de jaren 2011 tot en met 2015 over te leggen. Belanghebbende heeft in reactie op dat verzoek geantwoord dat er geen administratie is. Vervolgens heeft de Inspecteur belanghebbende in de gelegenheid gesteld alsnog een administratie op te stellen en in te dienen. Belanghebbende heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt. De Inspecteur heeft op 27 juni 2017 op de voet van artikel 52a AWR een informatiebeschikking gegeven waarin de inspecteur aan belanghebbende de mogelijkheid heeft gegeven alsnog de administratie over de jaren 2011 tot en met 2015 over te leggen.
Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende de in de informatiebeschikking gevraagde gegevens dient over te leggen omdat de Inspecteur de administratie nodig heeft om de rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens ten aanzien van belanghebbende helder te krijgen.
Op het door belanghebbende ingestelde cassatieberoep oordeelde de Hoge Raad ambtshalve dat administratieplicht van artikel 52 Awr inhoudt dat de rechten en plichten van het bedrijf en de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens te allen tijde duidelijk uit de administratie moeten blijken. Dit brengt volgens de parlementaire toelichting op deze bepaling mee dat de administratie regelmatig moet worden bijgehouden. Op grond daarvan dient te worden aangenomen dat het niet mogelijk is om achteraf alsnog aan de administratieplicht te voldoen als vaststaat dat de administratieplichtige heeft nagelaten een administratie bij te houden als hiervoor bedoeld. In dat geval is daarom geen plaats voor toepassing van artikel 27e, lid 2, AWR, op grond waarvan de rechter aan de belanghebbende een nieuwe termijn stelt om alsnog te voldoen aan de administratieplicht
https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2021:822