Niet invullen trustvraag leidt tot omkering en verzwaring bewijslast

De Hoge Raad oordeelt dat het niet invullen van de trustvraag in het aangiftebiljet leidt tot het niet doen van de vereiste aangifte waardoor de sanctie van omkering en verzwaring van bewijslast gerechtvaardigd is. Immers, het niet beantwoorden van de trustvraag doet de kans ontstaan dat te weinig belasting wordt geheven.
Belanghebbende was in 2008 bestuurder van een vennootschap waarvan de aandelen indirect werden gehouden door een naar Panamees opgerichte foundation. Daarnaast was hij tevens lid van de Board of Advisors van de Foundation, die het bestuur van de Foundation adviseert over besluiten met betrekking tot het doen van uitkeringen. Belanghebbende heeft in 2008 twee maal een uitkering van € 2.600 ontvangen van Holding Ltd. waarvan de aandelen gehouden werden door de Foundation.
In het aan belanghebbende uitgereikte aangiftebiljet inkomstenbelasting 2008 wordt de volgende vraag gesteld:
“Als u, uw fiscale partner of de minderjarige kinderen betrokken waren bij een trust of ander doelvermogen, kruis dan het hokje aan en vermeld de volledige naam van het doelvermogen.“ Belanghebbende heeft het antwoordhokje bij deze trustvraag niet aangekruist en hij heeft de twee uitkeringen niet in de aangifte vermeld.
De Inspecteur heeft het standpunt ingenomen dat de twee uitkeringen in Nederland belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden vormen en heeft vervolgens de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd.
Bij het Hof was onder meer in geschil of belanghebbende de vereiste aangifte als bedoeld in artikel 25, lid 3, AWR en artikel 27e AWR (tekst 2008) heeft gedaan. Naar het oordeel van het Hof staat vast dat belanghebbende in dat jaar was betrokken bij een trust of een doelvermogen zodat hij de trustvraag ten onrechte niet heeft aangekruist. Daardoor heeft hij niet de vereiste aangifte gedaan en dient de bewijslast te worden omgekeerd en verzwaard.
Belanghebbende betoogt in cassatie dat artikel 7, lid 1, AWR aldus moet worden uitgelegd dat de in die bepaling bedoelde gegevens die de belastingplichtige moet verstrekken, zijn beperkt tot gegevens die kunnen dienen tot de vaststelling van de specifieke belastingschuld waarop de desbetreffende aangifte ziet. Aangezien belanghebbende geen trustinkomsten had in 2008, kan door het niet-beantwoorden van de trustvraag niet worden gezegd dat hij de vereiste aangifte niet heeft gedaan.
Bij de beoordeling van het cassatiemiddel moeten, aldus de Hoge Raad de volgende uitgangspunten in aanmerking worden genomen:
Op grond van artikel 7, lid 1, AWR wordt in de uitnodiging tot het doen van aangifte opgave verlangd van gegevens waarvan de kennisneming voor de heffing van de belasting van belang kan zijn. Uit de tekst van deze bepaling noch uit de strekking daarvan kan worden afgeleid dat een verzoek om opgave van gegevens in het aangiftebiljet zich zou moeten beperken tot vragen die rechtstreeks zijn gericht op het vaststellen van de omvang van de belastingschuld voor het belastingmiddel en voor het tijdstip of de periode waarop de aangifte betrekking heeft. De vraagstelling mag ook meer in het algemeen erop zijn gericht de inspecteur in staat te stellen om op het spoor te komen van gegevens die voor de heffing van de belasting van belang kunnen zijn, en die zo nodig aanleiding kunnen zijn vooronderzoek. De gevraagde gegevens mogen ook zien op de heffing van de belasting buiten het tijdstip of de periode waarop de aangifte betrekking heeft.
Op grond van artikel 8, lid 1, aanhef en letter a, AWR is ieder die is uitgenodigd tot het doen van aangifte, gehouden de daarbij gevraagde gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud op bij ministeriële regeling te bepalen wijze in te vullen. Deze bepaling, in samenhang gelezen met artikel 7, lid 1, AWR, brengt mee dat degene die is uitgenodigd tot het doen van aangifte, gehouden is alle in het aangiftebiljet gestelde vragen naar gegevens die van belang kunnen zijn voor de belastingheffing duidelijk, stellig en zonder voorbehoud te beantwoorden.
Indien de aangifteplichtige in het door hem ingediende aangiftebiljet een of meer vragen onbeantwoord laat of onjuist beantwoordt, zal dat in de regel leiden tot de gevolgtrekking dat hij niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Daarvoor hoeft niet vast te staan dat de tekortkoming in de beantwoording van de vraag of vragen ertoe leidt dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting of dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van die tekortkoming niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is.
De omstandigheid dat in de hiervoor bedoelde gevallen de vereiste aangifte niet is gedaan, heeft in beginsel tot gevolg dat de in artikel 25, lid 3, AWR en artikel 27e AWR voorziene sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast wordt toegepast. Dat lijdt echter uitzondering als het niet of onjuist beantwoorden van de desbetreffende vraag of vragen van onvoldoende gewicht is om die zware sanctie te kunnen rechtvaardigen. Voor zover de gevraagde gegevens zien op de heffing van belasting buiten het tijdstip of de periode waarop de aangifte betrekking heeft, kan een tekortkoming in het verstrekken van de gevraagde gegevens echter niet leiden tot omkering en verzwaring van de bewijslast ten aanzien van een belastingaanslag met betrekking tot een tijdstip of een periode waarop de aangifte geen betrekking heeft.
Verder brengt een redelijke wetstoepassing mee dat de omkering en verzwaring van de bewijslast vanwege het feit dat een of meer vragen in het aangiftebiljet niet of onjuist zijn beantwoord, niet geldt voor die geschilpunten waarvoor het antwoord op deze vraag of vragen niet van belang kan zijn. Hetzelfde geldt indien een of meer vragen die de inspecteur op grond van artikel 47 AWR heeft gesteld, niet of onjuist zijn beantwoord. Het geldt met ingang van 1 juli 2011 ook indien de omkering en verzwaring van de bewijslast berust op een onherroepelijk geworden informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a, lid 1, AWR, die is gegeven omdat een of meer vragen die de inspecteur op grond van artikel 47 AWR heeft gesteld, niet of onjuist zijn beantwoord.
Het niet-doen van de vereiste aangifte door de trustvraag niet te beantwoorden is in de regel van voldoende gewicht om de sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast te rechtvaardigen. Door het niet-beantwoorden van deze vraag ontstaat namelijk de kans dat te weinig belasting wordt geheven doordat de inspecteur niet op het spoor kan komen van het bestaan van een in die vraag bedoelde entiteit (trust of doelvermogen), van eventueel aan die entiteit overgedragen vermogen en van de eventuele inkomsten die daarmee verband kunnen houden.
Aan de omstandigheid dat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan, heeft het Hof daarom terecht de gevolgtrekking verbonden dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond moet worden verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. Dat hoger beroep betrof namelijk uitsluitend de belastbaarheid van de twee uitkeringen, en dat zijn inkomsten die verband kunnen houden met de betrokkenheid van belanghebbende bij een trust of doelvermogen.
Het cassatiemiddel faalt dan ook.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2022:767

Facebook
Twitter
LinkedIn

PE-punten of PE-uren behalen?

ProceD geeft studiebijeenkomsten, incompany training en vaktechnisch overleg.


Lees verder »

Actualiteiten

publicaties

uitspraken

[TWTR]