Onbeperkte navorderingstermijn niet zonder meer ongeoorloofde belemmering van het vrije verkeer van de Europese Unie.

De onbeperkte navorderingstermijn van artikel 66, lid 4, Sw, op basis waarvan de Belastingdienst een navorderingsaanslag in de erfbelasting mag opleggen over niet aangegeven buitenlandse vermogensbestanddelen vorm in beginsel een verboden belemmering van het vrije verkeer van kapitaal. Echter, artikel 66, lid 4, SW strekt ertoe belastingfraude te bestrijden en de doeltreffendheid van de fiscale controles te waarborgen. Dat oogmerk vormt een dwingende reden van algemeen belang, die een beperking van de uitoefening van de door het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gegarandeerde verkeersvrijheden (VWEU) kan rechtvaardigen mits het evenredigheidsbeginsel wordt geëerbiedigd in die zin dat de maatregel niet verder gaat dan noodzakelijk is om dat doel te bereiken. Van de bevoegdheid van artikel 66, lid 4, SW mag alleen gebruik worden gemaakt op een wijze die niet verder gaat dan nodig is om belastingfraude te bestrijden en doeltreffende fiscale controles te waarborgen. Dat oordeelde de Hoge Raad op 6 augustus jl.
In 2001 is de partner van belanghebbende (hierna: erflater) overleden. Belanghebbende is enig erfgenaam. Belanghebbende en erflater bezaten samen in het buitenland aangehouden vermogensbestanddelen. Belanghebbende heeft in de aangifte erfbelasting geen melding gemaakt van in het buitenland aangehouden vermogensbestanddelen. Bij brief van 16 juni 2014 heeft belanghebbende bij de Inspecteur melding gemaakt van in het buitenland aangehouden vermogen (vrijwillige verbetering). De Inspecteur heeft op 8 maart 2016 aan belanghebbende een navorderingsaanslag in de erfbelasting opgelegd (hierna: de navorderingsaanslag). In een vaststellingsovereenkomst tussen belanghebbende en de Inspecteur is vastgelegd dat partijen het er voor houden dat de Inspecteur met het opleggen van de navorderingsaanslag voortvarend heeft gehandeld.
Voor het Hof was onder meer in geschil of het recht van de Unie eraan in de weg staat dat de Inspecteur zijn bevoegdheid tot het opleggen van de navorderingsaanslag ontleent aan artikel 66, lid 3 (thans lid 4), Successiewet 1956 (hierna: SW), op grond waarvan – kort gezegd – in buitenlandsituaties de bevoegdheid tot navordering van erfbelasting niet door tijdsverloop vervalt (hierna: de verlengde navorderingstermijn). Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende geen beroep op het Unierecht toekomt.
Het door belanghebbende ingestelde cassatieberoep werd ongegrond verklaard. Onder verwijzing naar het arrest van het HvJ van 11 juni 2009, X en Passenheim-Van Schoot, ECLI:EU:C:2009:368 komt de Hoge Raad tot oordeel dat in het onderhavige geval alleen dan sprake had kunnen zijn van een door artikel 56 of 63 VWEU verboden belemmering van het vrije verkeer indien de Inspecteur van de verlengde navorderingstermijn gebruik zou hebben gemaakt op een wijze die verder gaat dan noodzakelijk is om het doel van artikel 66, lid 4, SW te bereiken. Uit hetgeen in de vaststellingsovereenkomst is vastgelegd volgt dat tussen partijen vaststaat dat dit zich in deze zaak niet heeft voorgedaan.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2021:1189&showbutton=true

Facebook
Twitter
LinkedIn

PE-punten of PE-uren behalen?

ProceD geeft studiebijeenkomsten, incompany training en vaktechnisch overleg.


Lees verder »

Actualiteiten

publicaties

uitspraken

[TWTR]