Reactietermijn van drie dagen leidt bij dreigende verjaring niet tot schending van het verdedigingsbeginsel

De Hoge Raad heeft in dit belangrijke arrest geoordeeld dat aan de hand van de specifieke omstandigheden van elk geval moet worden beoordeeld of een beperking van het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel toelaatbaar is.  Daarbij moet met name rekening worden gehouden met de aard van de betrokken handeling, de context van de vaststelling ervan en de rechtsregels die de betrokken materie beheersen. Deze regel geldt ook voor bezwarende besluiten die worden vastgesteld met toepassing van een nationale regeling die valt binnen de werkingssfeer van het Unierecht, waaronder de Wet op de omzetbelasting 1968 moet worden begrepen.

Bij belanghebbende heeft een boekenonderzoek plaatsgevonden naar onder andere de aanvaardbaarheid van de aangiften Inkomstenbelasting over de jaren 2008 tot en met 2012. De aangiften OB zijn in het kader van het boekenonderzoek niet gecontroleerd. Wel heeft een correctie omzetbelasting plaatsgevonden die voortvloeit uit een winstcorrectie voor de inkomstenbelasting. Het concept van het controlerapport is op 27 november 2015 per mail aan belanghebbende gezonden. De Inspecteur heeft op dezelfde dag het concept controlerapport bij belanghebbende in de brievenbus gedeponeerd. In een begeleidend schrijven zijn, onder meer, de onderhavige naheffingsaanslag en boetebeschikking aangekondigd. Belanghebbende is daarbij een termijn gegeven tot uiterlijk 30 november 2015 om bezwaren tegen de voorgenomen naheffingsaanslag en boetebeschikking gemotiveerd kenbaar te maken. Bij brief van 30 november 2015 heeft belanghebbende aan de inspecteur medegedeeld dat de termijn is van drie dagen (waaronder één werkdag) ongehoord kort en bovendien onzorgvuldig is te noemen waardoor het feitelijk onmogelijk is om een inhoudelijke reactie op het opgestelde concept controlerapport te geven.

Voor het Hof was onder meer in geschil of de Inspecteur het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel heeft geschonden door belanghebbende drie dagen (waaronder één werkdag) te geven om te reageren op het voornemen belanghebbende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting op te leggen. Het Hof heeft geoordeeld dat de Inspecteur het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel niet heeft geschonden, zelfs niet indien hij belanghebbende in het geheel geen reactietermijn zou hebben gegeven. Het Hof heeft in aanmerking genomen dat de inning van de omzetbelasting in het gedrang dreigde te komen vanwege een niet aan de Inspecteur toe te rekenen tijdsverloop omdat belanghebbende telkens onvoldoende concreet heeft geantwoord op de verschillende vragenbrieven van de Inspecteur.
Belanghebbende heeft cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof Den Haag.

De Hoge Raad oordeelde dat uit de rechtspraak van het Hof van Justitie (o.a. arrest het arrest Prequ’ Italia) volgt de regel dat aan de hand van de specifieke omstandigheden van elk geval moet worden beoordeeld of een beperking van het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel toelaatbaar is. Hierbij moet met name rekening worden gehouden met de aard van de betrokken handeling, de context van de vaststelling ervan en de rechtsregels die de betrokken materie beheersen. Deze regel geldt ook voor bezwarende besluiten die worden vastgesteld met toepassing van een nationale regeling die valt binnen de werkingssfeer van het Unierecht, waaronder de Wet op de omzetbelasting 1968 moet worden begrepen.
In een geval waarin de belanghebbende niet voorafgaand aan het vaststellen van het bezwarende besluit is gehoord, heeft het Hof van Justitie in het arrest Prequ’ Italia verduidelijkt dat het horen van de belanghebbende tijdens de fase van bezwaar tegen dit bezwarende besluit onder bepaalde voorwaarden alsnog de eerbiediging van het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel kan verzekeren. Tot de in aanmerking te nemen omstandigheden van het geval behoort dan of en, zo ja, onder welke voorwaarden de tenuitvoerlegging van het bezwarende besluit (al dan niet automatisch) kan worden opgeschort tijdens de fase van bezwaar. Dit is in overeenstemming met de hiervoor weergegeven uitgangspunten. Uit het arrest Prequ’ Italia kan daarom niet worden afgeleid dat het Hof van Justitie heeft aanvaard dat bij een voornemen om douanerechten of omzetbelasting te heffen in alle gevallen zonder meer mag worden afgezien van het voorafgaand horen van de belanghebbende indien geen strikte voorwaarden worden toegepast bij het aan de belanghebbende verlenen van uitstel van betaling voor de geheven douanerechten of omzetbelasting. Het is buiten redelijke twijfel dat het antwoord op de vraag of de inspecteur bij een voornemen tot heffing van douanerechten of omzetbelasting een rechtvaardiging heeft om voorafgaand aan de heffing de belastingplichtige niet te horen, telkens moet worden beoordeeld aan de hand van de specifieke omstandigheden van het geval. Het oordeel van het Hof geeft daarom in zoverre blijk van een onjuiste rechtsopvatting.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2020:1044&showbutton=true

Facebook
Twitter
LinkedIn

PE-punten of PE-uren behalen?

ProceD geeft studiebijeenkomsten, incompany training en vaktechnisch overleg.


Lees verder »

Actualiteiten

publicaties

uitspraken

[TWTR]