In zijn uitspraak van 10 juli 2020 oordeelde de Hoge Raad dat voor een uitdrukkelijk en ondubbelzinnig beroep op interne compensatie is niet vereist dat de inspecteur de bewoordingen ’beroep op interne compensatie’ bezigt.
De Inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2014 vastgesteld overeenkomstig de aangifte van belanghebbende naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 158.992 onder verrekening van het daarin aangegeven bedrag aan loonheffing, te weten € 97.144. In verband met een aandelentransactie is € 117.000 aan loonheffing nageheven van [B] B.V., aan welke rechtspersoon belanghebbende in het jaar 2014 was verbonden als werknemer en voor een deel van het jaar ook als algemeen directeur. [B] B.V. heeft de nageheven loonheffing op belanghebbende verhaald. Belanghebbende heeft de Inspecteur verzocht de aanslag inkomstenbelasting ambtshalve te verminderen door verrekening van een bedrag aan loonheffing van € 214.144 (€ 97.144 + € 117.000). De Inspecteur heeft dat verzoek bij beschikking afgewezen.
Voor het Hof was in geschil of de op belanghebbende verhaalde loonheffing ten bedrage van € 117.000 als voorheffing mag worden verrekend. Het Hof heeft geoordeeld dat de op belanghebbende verhaalde loonheffing van € 117.000 mag worden verrekend met de aanslag Inkomstebelasting voor het jaar 2014. Het Hof heeft verder geoordeeld dat de Inspecteur niet een (subsidiair) standpunt heeft ingenomen, inhoudende dat hij bij een hoger bedrag aan te verrekenen loonheffing het belastbare inkomen uit werk en woning met een beroep op interne compensatie verhoogt met het voordeel dat in zijn visie is behaald met de aandelenverkoop. De Inspecteur heeft geen expliciet beroep gedaan op interne compensatie en ook overigens niet uitdrukkelijk en ondubbelzinnig aangegeven van die mogelijkheid gebruik te willen maken, terwijl dat gelet op het arrest van de Hoge Raad van 2 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV1227, wel is vereist.
De Staatssecretaris heeft tegen de uitspraak van het Hof cassatie ingesteld. De Staatssecretaris betoogt dat in het standpunt van de Inspecteur in hoger beroep herhaaldelijk zonder voorbehoud is uitgedrukt dat de inspecteur de inkomstenbelasting over het na te vorderen loonbestanddeel wenst te verrekenen met de te verrekenen nageheven/verhaalde loonbelasting.
De Hoge Raad oordeelt als volgt: Indien een belastingplichtige in (hoger) beroep een aanslag op een bepaald punt bestrijdt, staat het de inspecteur vrij een beroep te doen op interne compensatie. Zo de inspecteur van die bevoegdheid gebruik wil maken, dient hij daarvan in de procedure echter uitdrukkelijk en ondubbelzinnig blijk te geven. De Hoge Raad verwijst daarbij naar de uitspraak van de Hoge Raad van 2 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV1227. Het oordeel van het Hof dat aan laatstgenoemde eis niet is voldaan, geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting voor zover dat oordeel erop neer komt dat de Inspecteur in de procedure de bewoordingen “beroep op interne compensatie” had moeten gebruiken. Het is niet dat doorslaggevend is of de Inspecteur die bewoordingen heeft gebruikt.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2020:1245