Indien een belanghebbende wegens ziekte is verhinderd op zitting te verschijnen en in verband daarmee om uitstel van het onderzoek ter zitting heeft verzocht of heeft doen verzoeken, moet de rechter, zo oordeelde de Hoge Raad, dit verzoek als regel inwilligen. Een dergelijk verzoek kan, anders dan het Hof oordeelde, ook worden gedaan door een ander dan de belanghebbende of diens procesvertegenwoordiger.
Bijzondere omstandigheden kunnen meebrengen dat de rechter tot het oordeel komt dat ondanks de ziekte van de belanghebbende (i) het belang van een behoorlijke procesorde – die afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn omvat – ernstig in het gedrang zou komen indien het onderzoek ter zitting zou worden aangehouden, en (ii) dit belang onder de gegeven omstandigheden zwaarder moet wegen dan het belang van de belanghebbende om bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn.
Het Hof heeft belanghebbende uitgenodigd om op 24 januari 2020 om 9.30 uur te verschijnen voor het onderzoek ter zitting in het door hem ingestelde hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank betreffende de onderhavige naheffingsaanslag en in nog vijf andere, door belanghebbende bij het Hof aanhangig gemaakte hoger beroepen tegen gelijktijdig gedane uitspraken van diezelfde rechtbank. Op 23 januari 2020, om 14.51 uur, heeft het Hof een faxbericht ontvangen van een advocaat die optreedt als waarnemend contactpersoon van de praktijk van belanghebbende. Daarin wordt verzocht om uitstel van de zitting omdat belanghebbende vanwege “klemmende (medische) redenen niet in staat is om de bovengenoemde zitting bij te wonen”. De griffier van het Hof heeft daarop bij faxbericht van 23 januari 2020, 17.01 uur, de waarnemend contactpersoon bericht dat geen uitstel wordt verleend.
Op 24 januari 2020, om 9.31 uur, heeft het Hof wederom een faxbericht waarin wederom verzocht wordt de mondelinge behandeling aan te houden. Ondanks de beide verzoeken tot uitstel heeft de mondelinge behandeling op 24 januari 2020 plaatsgevonden. Namens belanghebbende is niemand verschenen. Het Hof oordeelde dat de verzoeken om uitstel uitsluitend zijn ingediend in het kader van een vertragingstactiek met het enkele doel een reguliere voortgang van de procedure te frustreren.
De Hoge Raad verwijst de zaak voor een onderzoek in volle omvang.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2022:525