BTW-schuld in aangifte vennootschapsbelasting is geen suppletie maar toch geen boete ex artikel 10a Awr.

Met het gespecificeerd vermelden van de omzetbelastingschuld in (jaarstukken die zijn gevoegd bij) de aangiften voor de vennootschapsbelasting voor de jaren 2014 en 2015, is niet tijdig en op de juiste wijze voldaan aan de suppletieplicht omzetbelasting zoals bedoeld in artikel 10a Awr juncto artikel 15 van het Uitvoeringsbesluit Omzetbelasting. Met dat oordeel vernietigde de Hoge Raad de beslissing van het Hof dat belanghebbende met de vermelding van de BTW schuld in zijn aangifte vennootschapsbelasting voldaan had aan zijn informatieverplichting zoals genoemd in artikel 10a Awr.
Belanghebbende is – in elk geval tot 29 juni 2012 – een fiscale eenheid als bedoeld in artikel 7, lid 4, van de Wet op de omzetbelasting 1968. Die eenheid wordt gevormd door twee besloten vennootschappen (hierna: de Holding respectievelijk de Dochter). In de jaren 2014 en 2015 zijn op naam van belanghebbende maandelijks aangiften voor de omzetbelasting gedaan.
De Holding en de Dochter vormden tot 1 januari 2015 tevens een fiscale eenheid in de zin van artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Op 8 juli 2016 heeft de Holding de aangifte voor de vennootschapsbelasting voor het jaar 2014 gedaan. In de bij die aangifte gevoegde jaarrekening van de Dochter is per 31 december 2014 een balanspost “te betalen omzetbelasting” vermeld. Blijkens de specificatie van die balanspost maakt daarvan deel uit “omzetbelasting suppletie 2014: € 127.219”.
Op 20 december 2016 heeft de Dochter de aangifte voor de vennootschapsbelasting voor het jaar 2015 gedaan. In die aangifte is een bedrag aan verschuldigde omzetbelasting opgenomen van € 216.921, gespecificeerd als “Verschuldigd over dit boekjaar € 104.856” en “Verschuldigd over vorig boekjaar € 112.065”. De bijgevoegde jaarrekening van de Dochter over het jaar 2015 vermeldt dat de te betalen omzetbelasting per 31 december 2015 € 216.921 bedraagt.
Naar aanleiding van de uitkomsten van een boekenonderzoek heeft de Inspecteur aan belanghebbende bij beschikking van 19 september 2018 een boete opgelegd ter zake van een in artikel 10a, lid 3, AWR omschreven vergrijp (hierna: de boete).
Het Hof heeft de boete vernietigd. Volgens het Hof heeft belanghebbende niet alleen de Inspecteur – bij de aangiften voor de vennootschapsbelasting voor de jaren 2014 en 2015 – precieze cijfermatige informatie verschaft die onmiskenbaar inhoudt dat over de desbetreffende jaren nog omzetbelasting is verschuldigd, maar heeft de Inspecteur die informatie ook als zodanig opgevat. Onder dergelijke omstandigheden en in dat licht kan, aldus het Hof, redelijkerwijs en zonder meer niet worden volgehouden dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de verplichtingen bedoeld in artikel 10a, leden 1 en 2, AWR, in samenhang gelezen met artikel 15, leden 1 en 3, van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 (hierna: het Uitvoeringsbesluit), zodat voor het opleggen van de boete geen plaats is.
In cassatie oordeelde de Hoge Raad derhalve dat het oordeel van het Hof gebaseerd is op een onjuiste rechtsopvatting. Desondanks vernietigde de Hoge Raad de opgelegde boete omdat het Hof belanghebbende op rechtskundige gronden in het gelijk heeft gesteld. Het moet daarom ervoor worden gehouden dat belanghebbende een pleitbaar standpunt heeft ingenomen, zodat de boete terecht is vernietigd, aldus de Hoge Raad.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:HR:2023:491&showbutton=true&keyword=hoge%2Braad&idx=5

Facebook
Twitter
LinkedIn

PE-punten of PE-uren behalen?

ProceD geeft studiebijeenkomsten, incompany training en vaktechnisch overleg.


Lees verder »

Actualiteiten

publicaties

uitspraken

[TWTR]