In een overweging ten overvloede oordeelde de Hoge Raad op 24 september 2021 dat een suppletieaangifte omzetbelasting naar haar aard moet worden aangemerkt als materiaal dat afhankelijk is van de wil van de belastingplichtige. De in artikel 10a AWR verplicht gestelde suppletieaangifte omzetbelasting mag dus niet worden gebruikt voor het bewijs dat de belastingplichtige een beboetbaar of strafbaar feit heeft begaan.
Belanghebbende heeft bij haar aangifte voor de omzetbelasting over het tweede kwartaal van 2011 op de door haar verschuldigde omzetbelasting ten onrechte een bedrag van € 209.000 in aftrek gebracht. Nadien heeft zij dit bedrag als schuld opgenomen op haar balans per 31 december 2011.
De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 11 november 2015 meegedeeld dat haar een vergrijpboete zal worden opgelegd van € 5.000 wegens het opzettelijk niet voldoen aan de verplichting tot het doen van een suppletie met betrekking tot de aangifte over het tweede kwartaal van 2011. Daarbij heeft de Inspecteur vermeld dat deze boete is gebaseerd op artikel 10a AWR in samenhang gelezen met artikel 15 van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 (hierna: het Uitvoeringsbesluit). De boetebeschikking is op 17 november 2015 aan belanghebbende gegeven.
Het Hof heeft geoordeeld dat de Inspecteur terecht aan belanghebbende een boete heeft opgelegd wegens het opzettelijk niet voldoen aan de verplichting tot het alsnog bij wijze van suppletie de juiste en volledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen verstrekken.
Hoewel belanghebbende tegen het oordeel van het Hof dat de boetebeschikking niet wegens strijd met het nemo-teneturbeginsel moet worden vernietigd in cassatie is gegaan, vindt de Hoge Raad dat hierop met het oog op de rechtspraktijk toch moet worden ingegaan.
De vraag is, aldus de Hoge Raad, of het nemo-teneturbeginsel wel eraan in de weg staat dat informatie die aldus, ter nakoming van een wettelijke mededelingsplicht en onder bedreiging van een boete, is verstrekt, wordt gebruikt voor het bewijs dat de belastingplichtige ter zake van zijn eerdere ontoereikende betaling op aangifte een beboetbaar of strafbaar feit heeft begaan. Gelet op de rechtspraak van het EHRM staat het nemo-teneturbeginsel daaraan in de weg indien die informatie is aan te merken als bewijsmateriaal waarvan het bestaan afhankelijk is van de wil van de belastingplichtige. De op grond van artikel 10a AWR gedane mededeling van onjuistheden of onvolledigheden in voor de belastingheffing van belang zijnde gegevens en inlichtingen moet naar haar aard worden aangemerkt als materiaal waarvan het bestaan afhankelijk is van de wil van de belastingplichtige. Daaraan doet niet af dat die verklaring gebaseerd kan zijn op in de administratie van de belastingplichtige aanwezige facturen en andere documenten. Die in artikel 10a AWR verplicht gestelde mededeling mag dus niet worden gebruikt voor het bewijs dat die belastingplichtige een beboetbaar of strafbaar feit heeft begaan.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2021:1351&showbutton=true