Inhoud
- Hoge Raad geeft uitleg begrip fout in de zin van artikel 16, lid 2, letter c, Awr
- Hoge Raad doet uitspraak over de reikwijdte van de stelplicht van de inspecteur bij omkering van de bewijslast
- Inspecteur moet strafdossier en interne taxatiedossiers in procedure inbrengen
- https://www.proced.nl/nieuwsbrief/resume-augustus-2018#198Groepsverzoek aan Zwitserland is geen fishing expedition
Hoge Raad geeft uitleg begrip fout in de zin van artikel 16, lid 2, letter c, Awr
De Hoge Raad heeft op 13 juli jl. geoordeeld dat het niet blokkeren van de automatische afdoening van de aangifte inkomstenbelasting tijdens een boekenonderzoek is aan te merken als een fout in de zin van artikel 16, lid 2, letter c, Awr. Daarmee ging ons hoogste Rechtscollege in tegen de uitspraak van de Rechtbank en het Hof.
De casus lag als volgt: Eind juni 2009 is bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld over de periode 2005 tot en met 2007. De controlerend ambtenaar heeft verzuimd bij aanvang van het boekenonderzoek de automatische afdoening van de aangiften in de inkomstenbelasting te blokkeren. Op 11 december 2009 heeft belanghebbende niet eerder aangegeven buitenlands vermogen vrijwillig gemeld (hierna: de vrijwillige verbetering).
De definitieve aanslag IB 2007 is opgelegd op 5 februari 2010. Daarin is geen rekening gehouden met bevindingen uit het boekenonderzoek en met de vrijwillige verbetering. Met dagtekening 23 oktober 2010 is in verband met de vrijwillige verbetering een navorderingsaanslag IB 2007 opgelegd (hierna: de eerste navorderingsaanslag). Ook daarin is geen rekening gehouden met de bevindingen uit het boekenonderzoek.
Vervolgens is met dagtekening 2 december 2011 een tweede navorderingsaanslag IB 2007 opgelegd ter zake van genoten inkomen uit aanmerkelijk belang en resultaat uit overige werkzaamheden (hierna: de tweede navorderingsaanslag). De tweede navorderingsaanslag is opgelegd naar aanleiding van bevindingen uit het boekenonderzoek.
Voor het Hof was onder meer in geschil of de tweede navorderingsaanslag mocht worden opgelegd.
Het Hof oordeelde dat het verzuim van de controlerend ambtenaar om in de computersystemen van de Belastingdienst vast te leggen dat er een boekenonderzoek liep, dient voor rekening en risico te blijven van de Inspecteur. Het Hof heeft de betreffende verzuim aangemerkt als een verwijtbaar onjuist inzicht van de Inspecteur in de feiten die bepalend zijn voor de (omvang van de) belastingplicht, zodat geen sprake is van een fout in de zin van artikel 16, lid 2, aanhef en letter c, AWR die navordering rechtvaardigt.
Tegen dat oordeel van het Hof tekent de Staatssecretaris cassatie aan. De Staatssecretaris betoogt dat het Hof het abusievelijk niet vermelden van het boekenonderzoek in het computersysteem van de Belastingdienst ten onrechte heeft aangemerkt als een gevolg van een verwijtbaar onjuist inzicht in de feiten.
De Hoge Raad stelt in zijn arrest voorop dat uit de parlementaire behandeling van het in artikel 16, lid 2, aanhef en letter c, AWR opgenomen voorschrift moet worden afgeleid dat het begrip “fout” in deze bepaling neutraal en ruim is bedoeld, en dat daaronder moet worden verstaan elke misslag die bij de Belastingdienst optreedt in verband met de aanslagregeling, zoals schrijf-, reken-, overname- en intoetsfouten maar ook andere fouten zoals “fouten ten gevolge van de geautomatiseerde verwerking van aangiften”, indien het gevolg daarvan is dat de belastingschuld op een te laag bedrag is vastgesteld. De wetgever heeft, zo vervolgt de Hoge Raad, met de introductie van deze regeling echter niet willen breken met de voorheen ontwikkelde rechtspraak over beoordelingsfouten van de inspecteur.
Vervolgens oordeelt de Hoge Raad, onder verwijzing naar zijn arresten van 27 juni 2014, BNB 2014/202 en 203, dat het feit dat de controlerend ambtenaar in het onderhavige geval heeft nagelaten het boekenonderzoek in het computersysteem van de Belastingdienst te vermelden, is aan te merken als een fout in de ruime en neutrale zin die aan dat begrip toekomt in artikel 16, lid 2, aanhef en letter c, AWR. Dat bij het opleggen van de eerste navorderingsaanslag geen rekening is gehouden met de bevindingen uit het boekenonderzoek, is het gevolg van het achterwege blijven van deze vermelding. Aldus is de eerste navorderingsaanslag tot een te laag bedrag vastgesteld als gevolg van een fout in de zin van artikel 16, lid 2, aanhef en letter c, AWR, die navordering rechtvaardigt. Het geding wordt verwezen naar het Hof Arnhem-Leeuwarden.
De Belastingdienst wordt in deze casus tot twee keer toe gered door artikel 16, lid 2, letter c, Awr. Niet anders kan worden geconcludeerd dat de Belastingdienst in onderhavige zaak erg onzorgvuldig aan het werk is gegaan. Eerst wordt verzuimd om bij de aanvang van het boekenonderzoek de automatische afdoening van de aangiften inkomstenbelasting te blokkeren. Vervolgens wordt er bij de eerste navorderingsaanslag alleen rekening gehouden met de inkeer. De gevolgen van de uitkomsten van het boekenonderzoek kunnen pas middels een tweede navorderingsaanslag in de belastingheffing worden betrokken. Slordig werk van de Belastingdienst maar ze worden “gered” door de Hoge Raad.
Hoge Raad doet uitspraak over de reikwijdte van de stelplicht van de inspecteur bij omkering van de bewijslast
In
een uitspraak van 17 augustus jl. oordeelt de Hoge Raad dat de
inspecteur bij omkering en verzwaring van de bewijslast niet steeds moet
stellen en aannemelijk moet maken welke bron van inkomen aan de
navordering ten grondslag ligt.
Belanghebbende
exploiteert een coffeeshop op de Wallen in Amsterdam. Voor het jaar
2007 heeft hij aangifte inkomstenbelasting gedaan naar een belastbaar
inkomen in box 1 van � 178.886 en in box 3 van � 11.571. De aanslag IB
2007 is opgelegd conform de aangifte.
Na het
opleggen van de aanslag is de Inspecteur er achter gekomen dat in de
periode tussen 19 oktober en 28 november 2007 acht keer contante
bedragen tot een totaalbedrag van � 415.000 zijn gestort op de
bankrekening van de coffeeshop. Op 12 november 2007 is een bedrag van �
412.939 van deze bankrekening overgemaakt naar een notaris ter aflossing
van een hypothecaire lening die rustte op een pand dat eigendom was van
belanghebbende. De inspecteur heeft vervolgens een navorderingsaanslag
IB 2007 opgelegd waarbij hij het aangegeven inkomen in box 1 verhoogd
heeft met het bedrag van de stortingen van � 415.000.
Naar
aanleiding van een door belanghebbende ingediend bezwaarschrift tegen de
navorderingsaanslag heeft de Inspecteur een boekenonderzoek ingesteld,
gericht op de herkomst van de stortingen. Met het oog op dat
boekenonderzoek heeft de Inspecteur bescheiden bij belanghebbende
opgevraagd. Omdat belanghebbende niet volledig aan dat verzoek heeft
voldaan, heeft de Inspecteur een informatiebeschikking als bedoeld in
artikel 52a AWR afgegeven. Daartegen heeft belanghebbende geen
rechtsmiddel ingesteld.
In hoger
beroep heeft belanghebbende de navorderingsaanslag bestreden met de
stelling dat de Inspecteur, ofschoon de bewijslast is omgekeerd en
verzwaard, aannemelijk dient te maken uit welke bron van inkomen de
stortingen afkomstig zijn. Naar het oordeel van het Hof heeft de
Inspecteur zich op het standpunt kunnen stellen dat de stortingen
afkomstig moeten zijn uit (een) niet in de aangifte IB verantwoorde
bron(nen) van inkomen. De omkering en verzwaring van de bewijslast
brengt, aldus het Hof, mee dat het niet aan de Inspecteur is om
aannemelijk te maken welke concrete activiteiten het door hem gestelde
inkomen hebben opgeleverd, maar aan belanghebbende om de onjuistheid van
de uitspraak op bezwaar overtuigend aan te tonen. Tegen dit oordeel van
het Hof tekent belanghebbende cassatie aan.
Belanghebbende
bestrijdt in cassatie dat de Inspecteur gelet op de omkering en
verzwaring van de bewijslast niet aannemelijk hoeft te maken welke bron
aan de navorderingsaanslag ten grondslag ligt.
De Hoge Raad
overweegt dat in een geval dat de bewijslast is omgekeerd en verzwaard,
uitgangspunt is dat de berekening van het nagevorderde bedrag redelijk
en dus niet willekeurig behoort te zijn. Voor de beoordeling of aan deze
maatstaf wordt voldaan dient in aanmerking te worden genomen in
hoeverre de inspecteur beschikt over gegevens voor het opleggen van een
(navorderings)aanslag en in hoeverre ervan mag worden uitgegaan dat de
belastingplichtige in staat is opening van zaken te geven. Daarvan
uitgaande zal de inspecteur op basis van de feiten en omstandigheden van
het geval aanknopingspunten dienen te verschaffen waaruit is af te
leiden dat zijn berekening of schatting van de (navorderings)aanslag
niet onredelijk en dus niet willekeurig is.
Hieruit
volgt, aldus de Hoge Raad, dat de inspecteur in een geval waarin de
bewijslast is omgekeerd en verzwaard, niet steeds moet stellen en
aannemelijk maken welke bron van inkomen aan de (navorderings)aanslag
ten grondslag ligt.
Het beroep in cassatie van belanghebbende wordt derhalve ongegrond verklaard.
Inspecteur moet strafdossier en interne taxatiedossiers in procedure inbrengen
De
Hoge Raad heeft op 17 augustus jl. weer een tweetal arresten gewezen
over de uitleg van artikel 8:42 Algemene wet bestuursrecht (Awb). In dat
artikel is bepaald dat de inspecteur alle op een zaak betrekking
hebbende stukken in een procedure dient over te leggen.
In één van de
procedures oordeelt de Hoge Raad dat de inspecteur tegemoet moet komen
aan een verzoek van de belastingplichtige om overlegging van het
strafdossier als een op de zaak betrekking hebbend stuk.
Voor het Hof
was in geschil wat de woonplaats van belanghebbende in 2005 was en of de
inspecteur het strafdossier dat betrekking had op een tegen
belanghebbende ingesteld strafrechtelijk onderzoek en stukken die zien
op afstemming in dat onderzoek tussen het Openbaar Ministerie en de
Belastingdienst op de voet van artikel 8:42 Awb moet inbrengen in de
procedure. Belanghebbende betoogde dat deze stukken mogelijk van belang
kunnen zijn voor de vraag of de bestreden navorderingsaanslag vernietigd
moest worden wegens onrechtmatig verkregen bewijs. Het Hof oordeelde
dat een onderzoek naar het rechtmatig gebruik van de stukken in casu
niet van belang was.
Onder
verwijzing naar zijn uitspraak van 25 april 2008 (BNB 2008/161) oordeelt
de Hoge Raad dat tegemoet moet worden gekomen aan een verzoek van
belanghebbende tot overlegging van een bepaald stuk indien deze
voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat het stuk van enig belang kan
zijn (geweest) voor de besluitvorming van zijn zaak. In deze casus heeft
belanghebbende aan deze stelplicht voldaan met zijn betoog dat de
stukken van belang kunnen zijn voor de beoordeling van zijn woonplaats.
De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en verwijst de zaak
naar het Hof Den Bosch.
In de tweede
uitspraak van de Hoge Raad van 17 augustus jl. was voor het Hof onder
meer in geschil de waarde van een aantal panden. Tijdens de Hofprocedure
heeft belanghebbende met een beroep op artikel 8:42 Awb verzocht om
overlegging van de taxatiedossiers. Deze liggen ten grondslag aan de
taxatierapporten die de inspecteur in het geding heeft gebracht ter
onderbouwing van de door hem verdedigde waarde van de panden. Om
dezelfde reden heeft belanghebbende verzocht om overlegging van
schermprints van de WOZ-beschikkingen van de betreffende panden.
Het Hof
oordeelde dat inspecteur de taxatiedossiers niet hoeft te overleggen
omdat deze stukken hem bij het vaststellen van de aanslagen en de
uitspraak op het bezwaarschrift niet ter beschikking hebben gestaan en
derhalve geen rol hebben gespeeld bij de besluitvorming van de
inspecteur. Ten aanzien van de schermprints oordeelt het Hof dat de
inspecteur deze niet hoeft te overleggen omdat belanghebbende zelf
beschikt over de WOZ- beschikkingen.
Ook deze
uitspraak wordt door de Hoge Raad vernietigd. De Hoge Raad oordeelt dat
uit de uitspraak van het Hof blijkt dat de inspecteur in de beroepsfase
de beschikking heeft gekregen over de taxatiedossiers. Nu belanghebbende
voor het Hof gemotiveerd heeft gesteld dat de taxatiedossiers voor de
boordeling van het geschil ten aanzien van de waarde van de panden,
behoren die stukken tot de op de zaak betrekking hebbende stukken in de
zin van artikel 8:42 Awb. Ten aanzien van de schermprints van de
WOZ-beschikkingen oordeelt de Hoge Raad, onder verwijzing naar zijn
uitspraak van 20 maart 2009, BNB 2009/132), dat het feit dat
belanghebbende zelf beschikt over de WOZ-beschikkingen niet met zich mee
brengt dat de inspecteur ontslagen is van de verplichting een afschrift
van dat stuk als een op de zaak betrekking hebbend stuk over te leggen.
De Hoge Raad voegt daar nog wel een belangrijke opmerking aan toe. De
omstandigheid dat belanghebbende zelf beschikt over dat stuk kan wel van
belang zijn bij de beantwoording van de vraag welke gevolgtrekking de
rechter maakt indien de inspecteur dat stuk niet overlegt.
De Hoge Raad verwijst ook deze zaak naar het Hof Den Bosch.
Groepsverzoek aan Zwitserland is geen fishing expedition
De
Belastingdienst heeft op 23 juli 2015 op grond van het Verdrag tussen
Nederland en Zwitserland tot het vermijden van dubbele belasting aan de
Zwitserse Belastingdienst het verzoek gedaan een overzicht te
verstrekken van rekeninghouders die een woonadres in Nederland hebben en
die er onvoldoende blijk van hebben gegeven dat zij aan hun fiscale
verplichtingen ten aanzien van de tegoeden op de rekening hebben
voldaan.
Door de
Zwitserse belastingdienst is aan de Nederlandse belastingdienst bij
brief van 19 januari 2016 informatie verstrekt over een
bankrekeningnummer ten name van belanghebbende bij een Zwitserse bank.
Tevens is het saldo op deze rekening aan de Nederlandse belastingdienst
verstrekt: per 1 februari 2013 CHF 749.792 en op 1 januari 2014 CHF
740.423.
Naar
aanleiding van de hiervoor vermelde informatie heeft de Inspecteur
belanghebbende bij brief van 10 februari 2016 verzocht om informatie
over de bankrekening te verstrekken over de jaren 2003 tot en met 2014.
De Inspecteur heeft daarbij het formulier �verklaring vermogen in het
buitenland� aan belanghebbende verstrekt en haar verzocht dit in te
vullen. Belanghebbende heeft het formulier niet ingevuld en geen
informatie aan de Inspecteur verstrekt. Daarop heeft de inspecteur een
informatiebeschikking afgegeven.
Voor het Hof
is in geschil de vraag of de inspecteur zich in redelijkheid op het
standpunt kan stellen dat de gevraagde informatie over de door
belanghebbende aangehouden bankrekening in Zwitserland voor de
belastingheffing van belanghebbende van belang kon zijn. Belanghebbende
is van mening dat het groepsverzoek van de Nederlandse Belastingdienst
aan haar Zwitserse collegae is aan te merken als een fishing
expedition.
Het Hof
oordeelt dat van een fishing expedition geen sprake is. De Nederlandse
Belastingdienst was bevoegd de informatie te vragen en de Zwitserse
belastingdienst was gerechtigd de informatie te verstrekken. De
Inspecteur heeft, onder verwijzing naar artikel 47 Awr, terecht aan
belanghebbende om informatie over het verloop van de bankrekening in
Zwitserland gevraagd.
Het hoger beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard.