Resumé juni 2021

INHOUD

Fiscus kan boete aan fiscale eenheid voor de omzetbelasting opleggen

De Hoge Raad heeft op 9 april jl. een einde gemaakt aan een discussie over de vraag of de Belastingdienst ook na de inwerkingtreding van de Vierde Tranche in de Algemene wet bestuursrecht op 1 juli 2009 een verzuim- en/of vergrijpboete kan opleggen aan een fiscale eenheid voor de omzetbelasting. De Hoge Raad bevestigde deze vraag bevestigend!
Belanghebbende is een fiscale eenheid in de zin van artikel 7, lid 4, van de Wet op de omzetbelasting 1968, bestaande uit een drietal besloten vennootschappen. De inspecteur heeft aan de fiscale eenheid op grond van artikel 67c AWR een boete opgelegd vanwege het niet betalen van de over het eerste kwartaal van 2018 verschuldigde, tijdig aangegeven omzetbelasting.
Bij de Rechtbank was in geschil of een wettelijke grondslag bestaat voor het opleggen van een boete aan een fiscale eenheid. De Rechtbank heeft geoordeeld dat die grondslag kan worden gevonden in de combinatie van artikel 5:1 Awb en artikel 67c AWR.
Tegen deze uitspraak van de Rechtbank heeft belanghebbende sprongcassatie ingesteld. De Hoge Raad oordeelde dat de boete zoals genoemd in artikel 67c, lid 1, AWR worden opgelegd aan de belastingplichtige die de belasting welke op aangifte moet worden voldaan niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn heeft betaald. De belastingplichtige is dus in artikel 67c AWR aangewezen als degene die voor beboeting in aanmerking komt (de normadressaat). Indien natuurlijke personen en/of lichamen in de zin van de AWR op grond van artikel 7, lid 4, van de Wet OB als een fiscale eenheid worden aangemerkt, dient die fiscale eenheid de verschuldigde omzetbelasting op aangifte te voldoen. Daarmee is de fiscale eenheid de belastingplichtige als bedoeld in artikel 67c AWR en moet de daarin voorziene boete worden opgelegd aan de fiscale eenheid als normadressaat. De totstandkomingsgeschiedenis van Vierde Tranche AWB bevat geen aanwijzingen dat de wetgever met de invoering van artikel 5:1 ev Awb heeft beoogd de reikwijdte van de toen bestaande bepalingen van de AWR over de bestuurlijke boetes te wijzigen en de toepassing van die bepalingen te beperken. Het voorgaande betekent dat artikel 5:1 Awb er niet aan in de weg staat om op grond van artikel 67c AWR een boete op te leggen aan een fiscale eenheid.
Het cassatieberoep van belanghebbende is derhalve niet gegrond.
Ons commentaar: De Hoge Raad heeft met bovenstaande uitspraak duidelijkheid gecreëerd over de vraag of een verzuim- en vergrijpboete kan worden opgelegd aan een fiscale eenheid voor de omzetbelasting. Dat is in ieder geval winst. Duidelijk is ook geworden dat de Hoge Raad met zijn oordeel is afgeweken van de jurisprudentie van de strafkamer van de Hoge Raad. Deze laatste heeft namelijk in het arrest van 29 juni 1999 geoordeeld dat een fiscale eenheid voor de omzetbelasting niet kan worden aangemerkt als dader in de zin van artikel 68 (oud) AWR maar in gezamenlijkheid de onderdelen van de fiscale eenheid vormen. De uitspraak van de belastingkamer van de Hoge Raad voorkomt dus dat de belastingdienst in voorkomende gevallen een boete zou moeten opleggen aan ieder van de onderdelen van de fiscale eenheid.

Boete vernietigd door onjuiste vermelding op aanslagbiljet

Als de inspecteur onduidelijkheid veroorzaakt bij de aankondiging van boeten door op het aanslagbiljet een boete te vermelden die niet aansluit bij de aankondiging van de boeten in het controlerapport, prevaleert de boetomschrijving op het aanslagbiljet. Tot dat oordeel kwam de Hoge Raad in zijn uitspraak van 7 mei jl.
De inspecteur heeft naar aanleiding van de uitkomsten van een bij belanghebbende ingesteld boekenonderzoek de bestreden naheffingsaanslag OB over de jaren 2009-2011 opgelegd. In het controlerapport van 27 november 2014 heeft de inspecteur op basis van artikel 67f AWR een vergrijpboete van 50% aangekondigd wegens het opzettelijk niet (volledig) binnen de in de belastingwet gestelde termijn betalen van omzetbelasting alsmede een vergrijpboete van 50% op basis van artikel 10a AWR wegens het opzettelijk niet doen van een suppletieaangifte omzetbelasting. Voor beide beboetbare gedragingen heeft de Inspecteur in het controlerapport aangekondigd een vergrijpboete op te leggen van vijftig procent van de nageheven belasting, oftewel twee maal een bedrag van € 52.799. Vanwege samenloop en de financiële situatie van belanghebbende ten tijde van de beboetbare gedragingen heeft de Inspecteur aangekondigd de boetebedragen te matigen, elk naar € 25.000, dus tot een bedrag van € 50.000 in totaal.
Op de achterzijde van het aanslagbiljet stond echter vermeld: “U bent reeds geïnformeerd over de gronden waarop deze boete berust. (…) De boete is gebaseerd op artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en op Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst.” Voor het Hof was in geschil of met de vaststelling en uitreiking van het aanslagbiljet aan belanghebbende, naast een boete op grond van artikel 67f AWR, ook een boete is opgelegd op grond van artikel 10a AWR. Het Hof heeft geoordeeld dat uit hetgeen op het aanslagbiljet is vermeld, volgt dat aan belanghebbende alleen een boete op grond van artikel 67f AWR is opgelegd, en niet tevens een boete op grond van artikel 10a AWR.
Op het door de Staatssecretaris ingestelde cassatieberoep oordeelt de Hoge Raad dat de onduidelijkheid die door de inspecteur is veroorzaakt door in het controlerapport twee verschillende boetes aan te kondigen en op het aanslagbiljet vervolgens slechts één boete, één boetebedrag en één overtreden voorschrift te vermelden, moet worden weggenomen door slechts betekenis toe te kennen aan hetgeen vermeld is op het aanslagbiljet. Ook het door de Staatssecretaris aangevoerde middel dat het Hof in dit geval had moeten uitgaan van een onschadelijk vormverzuim en artikel 6:22 Awb had moeten toepassen, faalt.
Ons commentaar: Op basis van artikel 5:9 AWB moet de inspecteur een boete tijdig mededelen en dient in die mededeling de overtreding en het overtreden voorschrift te worden vermeld. Die mededeling dient uiterlijk bij de boetebeschikking ter kennis van de belastingplichtige worden gebracht. In deze casus had de inspecteur in het controlerapport een tweetal vergrijpboetes (op grond van artikel 67f AWR resp. artikel 10a AWR) aangekondigd van ieder € 25.000. Op het aanslagbiljet was slechts een boete op grond van artikel 67f AWR vermeld van € 50.000. Daardoor was het voor belanghebbende niet meer duidelijk ter zake van welke overtreding en van welk overtreden voorschrift die boete is opgelegd. Volgens de Hoge Raad is in dat geval doorslaggevend wat op het aanslagbiljet is vermeld. Uiteindelijk kwam belanghebbende er zonder boete vanaf omdat het Hof had geoordeeld dat de inspecteur niet aannemelijk had gemaakt dat het aan opzet van belanghebbende te wijten was dat de verschuldigde omzetbelasting niet of te laat was betaald.

 

Hoge Raad verwerpt door staatssecretaris voorgestelde beperking van het verschoningsrecht

De Hoge Raad heeft in zijn arrest 21 mei jl. korte metten gemaakt met de door de Staatssecretaris voorgestelde beperking van het verschoningsrecht. De inhoud van een door FIOD ambtenaren tijdens een onaangekondigd huisbezoek bij belanghebbende meegenomen ordner waarin zich correspondentie bevond met zijn advocaat mag, zo oordeelde de Hoe Raad, door de inspecteur niet gebruikt worden voor vragen van gegevens en inlichtingen.
Belanghebbende, woonachtig in Nederland, is in 2009 gewond geraakt bij een vliegtuigongeluk. In verband daarmee heeft hij in 2009 en 2010 een schadevergoeding ontvangen van Turkish Airlines en in 2012 een schadevergoeding van Boeing. Met het oog op de verkrijging van laatstgenoemde schadevergoeding is aan belanghebbende rechtsbijstand verleend door een advocatenkantoor (hierna: het advocatenkantoor). Belanghebbende heeft de schadevergoedingen niet vermeld in zijn aangiften voor de inkomstenbelasting voor de jaren 2009, 2010 en 2012. Deze schadevergoedingen zijn evenmin begrepen in de voor die jaren opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting. Naar aanleiding van een melding op grond van de Wet Melding Ongebruikelijke Transacties is de FIOD in 2013 een onderzoek naar belanghebbende gestart.
Op 8 juli 2014 hebben medewerkers van de FIOD samen met de Inspecteur op het huisadres van belanghebbende een bezoek (hierna: het huisbezoek) afgelegd. Belanghebbende was op dat moment niet thuis. De medewerkers van de FIOD en de Inspecteur zijn binnen gelaten en te woord gestaan door de echtgenote van belanghebbende. Tijdens het huisbezoek zijn aan belanghebbende navorderingsaanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2009, 2010 en 2012 uitgereikt. Tijdens het huisbezoek is een kast geopend waarin dertien ordners werden aangetroffen, waaronder een ordner met het opschrift (vertaald) “25 februari vliegtuigcrash en het ziekenhuis advocaat informatie” (hierna: de ordner). De ordner bevat onder meer correspondentie tussen belanghebbende en het advocatenkantoor. De Inspecteur heeft de ordners ter plaatse ingezien en heeft ze vervolgens meegenomen. Zij zijn op 25 juli 2014 aan belanghebbende geretourneerd. Naar aanleiding van de tegen de navorderingsaanslagen gemaakte bezwaren heeft de Inspecteur bij brief van 1 oktober 2014, onder verwijzing naar artikel 47 AWR, aan belanghebbende nadere vragen gesteld. Vervolgens heeft de inspecteur in zijn brief van 13 november 2014 vragen gesteld over de inhoud van de ordner die door de FIOD ambtenaren tijdens het huisbezoek was meegenomen. Omdat beide brieven door belanghebbende niet zijn beantwoord heeft de inspecteur een tweetal informatiebeschikkingen afgegeven.
Zowel de rechtbank als het Hof oordeelden dat het beroep van belanghebbende tegen de informatiebeschikking wegens het niet beantwoorden van de vragenbrief van 1 oktober 2014 niet gegrond was. De Rechtbank en het Hof oordeelden dat de informatiebeschikking die betrekking had op de niet beantwoorde vragen over de inhoud van de ordner vernietigd moest worden. In cassatie tegen de laatstgenoemde beslissing van het Hof stelde de Staatssecretaris dat een deel van de gestelde vragen betrekking heeft op verkregen informatie die niet (langer) onder het verschoningsrecht van de advocaat valt, omdat de aan deze vragen ten grondslag liggende documenten in het kader van een civiele procedure zijn verstrekt aan een derde (Boeing). Daarnaast betoogt het middel dat het verschoningsrecht van de advocaat zich niet uitstrekt tot documenten die geen juridische bevindingen, kwalificaties of conclusies bevatten. Onder verwijzing naar eerdere en recente jurisprudentie oordeelde de Hoge Raad dat het cassatieberoep ongegrond was en dat er geen grond was het verschoningsrecht van de advocaat te beperken op een wijze zoals door de Staatssecretaris werd voorgesteld.
Ons commentaar: Het is geen geheim dat het Ministerie van Financiën het verschoningsrecht wenst te beperken. De Hoge Raad heeft de rechtsbescherming gelukkig hoog in het vaandel staan. De Belastingkamer van de Hoge Raad laat dit overduidelijk blijken door in zijn uitspraak te verwijzen naar o.a. de recente uitspraken van de Civiele Kamer van 3 april 2020 en 9 april 2021. De Hoge Raad erkent dan ook onomwonden het belang van het verschoningsrecht en wenst niet mee te gaan in de door de Staatssecretaris voorgestelde beperkingen van het verschoningsrecht. Het is te hopen dat het wetsvoorstel “Fiscaal verschoningsrecht” waarin wordt voorgesteld artikel 53a AWR aan te passen en het verschoningsrecht zeer sterk te versoberen niet tot wet wordt verheven.

 

Hof acht boete van 75% voor gebruik valse giftkwitanties passend en geboden

Het Hof acht een vergrijpboete van 75% (50% wegens opzet én 25% strafverzwaring wegens het gebruikmaken van valse kwitanties) passend en geboden omdat belanghebbende in zijn aangifte inkomstenbelasting 2012 ten onrechte een bedrag ad € 5.000 aan (contante) giften aan een instelling, die in 2012 geregistreerd stond als ANBI, heeft opgevoerd als aftrekpost. De Inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting 2012 met dagtekening 21 november 2014 vastgesteld conform de aangifte.
Tijdens een door de Belastingdienst in 2013 ingesteld onderzoek naar de houdbaarheid van de ANBI status van de stichting, waaraan belanghebbende het bedrag ad € 5.000 zou hebben geschonken, bleek de administratie ernstige gebreken te vertonen. Het gevolg daarvan was dat de ANBI status werd ingetrokken. Vervolgens is de FIOD in 2015 gestart met strafrechtelijke onderzoeken naar het gebruik van valse kwitanties bij een aantal stichtingen, waaronder begrepen de stichting waar belanghebbende een bedrag van € 5.000 zou hebben geschonken. Naar aanleiding van deze onderzoeken heeft de Inspecteur de verleende giftenaftrek teruggenomen en een navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2012 opgelegd verhoogd met een vergrijpboete van 75%.
In eerste aanleg kwam de Rechtbank tot het oordeel dat de inspecteur geen opzet of grove schuld aannemelijk had gemaakt en vernietigde de boete. Het Hof oordeelde dat het door de inspecteur ingestelde hoger beroep gegrond was. Op basis van de door de inspecteur aangevoerde feiten en omstandigheden acht het Hof het vermoeden gerechtvaardigd dat belanghebbende in het onderhavige jaar gebruik heeft gemaakt van valse giftkwitanties van de stichting en dat hij zich er ten tijde van het doen van zijn aangifte Inkomstenbelasting 2012 bewust van is geweest dat de aangifte voor wat betreft de giftenaftrek onjuist was. Belanghebbende is er niet in geslaagd dit vermoeden te ontzenuwen. Dit betekent dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende ten tijde van het doen van de aangifte inkomstenbelasting 2012 zich ervan bewust is geweest dat de aangifte voor wat betreft de giftenaftrek onjuist was, zodat opzet bewezen is. Gelet op de ernst van de gedragingen, in het bijzonder het gebruikmaken van valse giftkwitanties, acht het Hof de opgelegde boete van 75% van het nagevorderde bedrag passend en geboden.
Ons commentaar: Dit soort procedures hebben we de laatste tijd wel vaker langs zien komen. Voor de handelwijze van belanghebbende kunnen wij weinig sympathie opbrengen. In tegenstelling tot de Rechtbank kent het Hof Den Haag geen enkele clementie met belanghebbende. Uit het FIOD onderzoek volgt dat op grote schaal giftkwitanties van de instelling werden verhandeld voor een percentage van veelal 10%-12% van de op de kwitanties vermelde bedragen. Dat deze belastingplichtige niet alleen staat is ook duidelijk. Het onderzoek van de Belastingdienst naar de houdbaarheid van de ANBI status van de Stichting toonde ten aanzien van het jaar 2012 aan dat belastingplichtigen gezamenlijk voor ten minste een bedrag van € 3.000.000 aan giften aan de stichting in aftrek hadden gebracht terwijl in de jaarstukken van de stichting voor dat jaar een bedrag van € 591.210 aan ontvangen giften was verantwoord. Het Hof acht een boete van 75% dan ook passend en geboden.