INHOUD:
- Hoge Raad geeft nadere regels omtrent bewijsmaatstaf van boetes
- Rechter veegt correctie van € 3 miljoen inkomen uit drugssmokkel van tafel
- 70-jarige belastingadviseur moet acht maanden de gevangenis in wegens ten onrechte opvoeren van zorgkosten en giften in aangiften van cliënten
- Bij betwisting ontvangst aanslag moet inspecteur aannemelijk maken aan welk postvervoerbedrijf de aanslag is aangeboden
Hoge Raad geeft nadere regels omtrent bewijsmaatstaf van boetes
Op 3 februari jl. heeft de Hoge Raad een nadere toelichting gegeven op welke wijze (voorwaardelijk) opzet met de bewijsmaatstaf “overtuigend aantonen/doen blijken” kan worden bewezen. Onder verwijzing naar een arrest van de Strafkamer van de Hoge Raad bepaalde de Belastingkamer dat bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het, behoudens contra-indicaties, niet anders kan zijn dan dat de belastingplichtige het gevolg heeft gewild of de aanmerkelijke kans op het gevolg bewust heeft aanvaard. Ook verduidelijkt de Hoge Raad nog dat de bewijsmaatstaf van ‘doen blijken’ ook geldt voor het bestanddeel ‘te weinig belasting geheven’ in artikel 67e, lid 1, Awr.
Aan belanghebbende is over het jaar 2009 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting opgelegd. Tegelijk met de navorderingsaanslag is aan belanghebbende op grond van artikel 67e, lid 1, Awr, een boete opgelegd. Belanghebbende heeft met behulp van een trustbedrijf een in het buitenland gevestigde structuur opgezet. Met behulp van buitenlandse rechtspersonen en entiteiten heeft belanghebbende zijn uit persoonlijke arbeid gegenereerde inkomsten en/of vermogensbestanddelen aan het zicht van de Nederlandse Belastingdienst onttrekken. Daarnaast was belanghebbende gerechtigd tot een bankrekening in Luxemburg.
Het Hof oordeelde dat het aannemelijk is geworden dat belanghebbende aanzienlijke bedragen aan inkomsten heeft genoten (daartoe wijst het Hof op de ontvangen bedragen op zijn Luxemburgse bankrekening en de ontvangen aandelen bij de wijziging in de aandelenstructuur in 2009). Het Hof acht het ongeloofwaardig – voor zover belanghebbende dat al heeft willen betogen – dat hij niet heeft geweten dat het door hem behaalde resultaat niet op enigerlei wijze in de heffing van de inkomstenbelasting zou moeten worden betrokken.
De Hoge Raad gaat met inachtneming van artikel 81,lid 1, RO niet in op de door belanghebbende in cassatie aangevoerde klachten tegen de Hofuitspraak. In een overweging ten overvloede reageert de Hoge Raad op de conclusie van de Advocaat-Generaal die geadviseerd had het cassatieberoep gegrond te verklaren omdat het Hof bij de beoordeling van de vraag of aan belanghebbende terecht een boete is opgelegd, er kennelijk vanuit is uitgegaan dat de normale bewijsmaatstaf ‘aannemelijk maken’ geldt.
Allereerst herhaalt de Hoge Raad de rechtsregels uit zijn arrest van 8 april 2022 omtrent de bewijsmaatstaf met betrekking tot een bestanddeel van een beboetbaar feit. Voor de beantwoording van de vraag of (voorwaardelijk) opzet aanwezig is, is mede van belang dat bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de betrokkene dat gevolg heeft gewild of althans de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard. Het Hof heeft zijn oordeel over het opzet van belanghebbende doen steunen op de overweging dat ongeloofwaardig is dat belanghebbende niet heeft geweten dat de door hem genoten inkomsten op zijn Luxemburgse bankrekening op enigerlei wijze in de heffing van inkomstenbelasting zouden moeten worden betrokken en dat hij, door van die inkomsten geen aangifte te doen, heeft geweten dat te weinig belasting zou worden geheven. Daarmee heeft het Hof kennelijk als zijn oordeel tot uitdrukking willen brengen dat buiten redelijke twijfel is dat het aan het (voorwaardelijk) opzet van belanghebbende is te wijten dat te weinig belasting is geheven.
Ons commentaar. Het eerste dat opvalt is dat de Hoge Raad bovenstaand oordeel met betrekking tot het bewijs van boeten wederom heeft gegeven in een overweging ten overvloede. De Hoge Raad heeft de eerste gelegenheid te baat gekomen om zijn arrest van 8 april 2022 nader te duiden. Uit dat arrest was niet op te maken of het bestanddeel “te weinig belasting geheven” in artikel 67e, lid 1, Awr ook overtuigend dient te worden aangetoond door de inspecteur. Dat blijkt, aldus de Hoge Raad in zijn arrest van 13 februari jl., wel het geval te zijn. Lezen wij het arrest goed dat hoeft de inspecteur echter niet de exacte hoogte van de te weinig betaalde belasting overtuigend aan te tonen.
Rechter veegt correctie van € 3 miljoen inkomen uit drugssmokkel van tafel
De Rechtbank Zeeland-West-Brabant vernietigt de aanslag inkomstenbelasting 2016 waarin een correctie ten bedrage van € 3 mln was begrepen wegens door belanghebbende genoten inkomsten uit smokkel van drugs. De Rechtbank deelde de mening van de inspecteur niet dat belanghebbende niet te vereiste aangifte had gedaan. De inspecteur heeft aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende een bedrag ad € 3 mln heeft genoten omdat de correctie gebaseerd was op een ontnemingsvordering bij de medeverdachte.
Op 21 april 2016 is belanghebbende samen met de medeverdachte gearresteerd in het Verenigd Koninkrijk op verdenking van drugssmokkel met behulp van een helikopter vanuit België. Bij de vlucht van 21 april 2016 is (onder meer) 43 kg cocaïne en 66 kg heroïne gesmokkeld. Belanghebbende is in het Verenigd Koninkrijk door de strafrechter veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 jaar vanwege het smokkelen van drugs naar het Verenigd Koninkrijk. Tijdens het onderzoek is naar voren gekomen dat er meerdere vluchten naar het Verenigd Koninkrijk zijn geweest in de periode 1 september 2015 tot en met 21 april 2016. Belanghebbende was piloot tijdens deze vluchten. Volgend op de strafrechtelijke veroordeling in het Verenigd Koninkrijk is door het Brits openbaar ministerie voor de medeverdachte een ontnemingsvordering gevorderd van ruim £ 7 mln. Voor belanghebbende zelf is geen ontnemingsvordering vastgesteld.
De inspecteur heeft een boekenonderzoek ingesteld naar aanleiding van de aanhouding van belanghebbende in het Verenigd Koninkrijk. De bevindingen van het boekenonderzoek zijn vastgelegd in een rapport van 16 december 2019 (het rapport boekenonderzoek). Op basis van de conclusies van het boekenonderzoek zijn de aanslagen inkomstenbelasting en ZVW over 2016 vastgesteld. Voor de inkomstenbelasting is uitgegaan van een inkomen uit werk en woning van € 3.000.000.
De rechtbank ziet onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de vereiste aangifte niet is gedaan in verband met de genoten inkomsten uit de handel in drugs. Niet aannemelijk is geworden dat belanghebbende inkomen heeft genoten. De inspecteur baseert zijn primaire standpunt op de ontnemingsvordering die in het Verenigd Koninkrijk is ingesteld tegen de medeverdachte. Ter zitting is onweersproken gesteld dat ten aanzien van belanghebbende geen ontnemingsvordering is vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank kan de ontnemingsvordering ten aanzien van de medeverdachte niet als grondslag dienen voor de correctie in de aangifte van belanghebbende. De rechtbank vernietigt de bestreden aanslag.
Ons commentaar: De inspecteur kwam wel erg makkelijk tot de conclusie dat belanghebbende inkomsten uit de smokkel van drugs had genoten. Belanghebbende was weliswaar piloot van de helikopter waarmee de cocaïne en heroïne naar het Verenigd Koninkrijk werd vervoerd maar daarmee staat nog niet vast dat hij ook inkomsten heeft genoten uit deze drugssmokkel. De inspecteur stelde dat belanghebbende niet de vereiste aangifte had gedaan en dat de bewijslast moest worden verzwaard en omgekeerd. Daarbij verloor de inspecteur echter wel uit het oog dat op hem de bewijslast rust om aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast aannemelijk te maken dat belanghebbende bewust een onjuiste aangifte had ingediend. De Rechtbank oordeelt dat de ontnemingsvordering van de medeverdachte niet kan dienen als onderbouwing van de correctie bij belanghebbende. Daarmee viel het doek voor de inspecteur.
70-jarige belastingadviseur moet acht maanden de gevangenis in wegens ten onrechte opvoeren van zorgkosten en giften in aangiften van cliënten
De strafkamer van de Hoge Raad heeft op 7 februari jl. een uitspraak van het Hof Arnhem-Leeuwarden in stand gelaten waarin een 70-jarige belastingadviseur veroordeeld werd tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden en een beroepsverbod voor de duur van 5 jaar.
Verdachte heeft onjuiste aangiften inkomstenbelasting ten behoeve van een groot aantal van zijn cliënten gedaan, met dien verstande dat er onterecht giften, zorg- en studiekosten in aftrek zijn gebracht. De FIOD heeft een zogenaamde blauwdruk gemaakt van 4546 aangiften die in de tenlastegelegde periode door verdachte, zijn zoon en medeverdachte namens cliënten zijn ingediend. In de blauwdruk worden de kosten per post gebundeld en afgezet tegen landelijke kengetallen. Dan komen opmerkelijke verschillen naar voren. Zo worden er door verdachte veertig keer zo vaak scholingskosten opgevoerd als bij het landelijk gemiddelde. Zijn de verschillen met betrekking tot de zorgkosten nog in enige mate verklaarbaar door de gemiddeld hoge leeftijd van de cliënten, voor studiekosten geldt om diezelfde reden juist het tegendeel.
Het Openbaar Ministerie heeft de tenlastelegging beperkt tot de aangiften 2010 tot en met 2014 van slechts vijf belastingplichtigen. Het hof acht de vijf in de tenlastegelegde genoemde belastingplichtigen voldoende representatief voor het merendeel van de uit de blauwdruk naar voren komende afwijkende aangiften. Oudere mensen, die vaak met zorgkosten werden geconfronteerd, die voor het merendeel gepensioneerd waren en soms nog wat vrijwilligerswerk verrichtten. Ook zijn het in het algemeen mensen die zelf niet veel kennis hadden van de belastingregelgeving en erop vertrouwden dat verdachte die aangiften ieder jaar netjes voor hen invulde en indiende. Ook wat betreft de wijze waarop de aangiften werden vervalst is er sprake van opmerkelijke overeenkomsten tussen deze 25 aangiften en die van andere klanten van verdachte. De kostenposten die als aftrekbaar zijn aangemerkt, de specifieke steeds terugkerende bedragen die zijn opgevoerd, tonen een stelselmatige en systematische handelwijze bij het invullen van de aangiften. Dat geldt dus niet alleen voor de vijf benoemde belastingplichtigen maar voor een aanzienlijk deel van de klanten.
Desgevraagd heeft verdachte ter terechtzitting ook bevestigd dat deze vijf klanten doorsnee klanten betroffen. Het Hof achtte valsheid in geschrifte bewezen. Het beroep in cassatie van de verdachte werd door de Hoge Raad ongegrond verklaard.
Ons commentaar: De uitspraak laat nog maar eens zien dat het handelen van adviseurs door de Belastingdienst goed in de gaten wordt gehouden. Zo is het een koud kunstje voor de Belastingdienst en de FIOD om de gegevens van alle cliënten van de aangifteportefeuille van een adviseur per post te bundelen en deze te vergelijken met landelijke kengetallen. Indien daaruit opmerkelijke verschillen naar voren komen kan dit leiden tot een nader onderzoek van de Belastingdienst. In onderhavige procedure werden op grote schaal geschatte bedragen aan zorgkosten, scholingsuitgaven en giften opgevoerd. De verdachte verklaarde zowel in de schriftelijke stukken als tijdens de zitting bij het Hof dat de in aftrek genomen posten altijd gebaseerd waren op het rechtvaardigheids-beginsel en het draagkrachtbeginsel. Het rechtvaardigingsgevoel van verdachte kon niet op veel sympathie rekenen van het Hof. Het Hof vond de door de Rechtbank opgelegde taakstraf van 180 uur dan ook onvoldoende en veroordeelde belanghebbende tot 8 maanden onvoorwaardelijke gevangenis en een beroepsverbod van vijf jaar!
Bij betwisting ontvangst aanslag moet inspecteur aannemelijk maken aan welk postvervoerbedrijf de aanslag is aangeboden
In het geval de verzending van een belastingaanslag door de belanghebbende wordt betwist, dient de inspecteur niet alleen aannemelijk te maken dat deze aanslag naar het juiste adres is verzonden, maar ook aan welk postvervoerbedrijf die aanslag voor verzending is aangeboden.
Met dagtekening 28 juni 2017 zijn aan belanghebbende voor het jaar 2014 de aanslagen inkomstenbelasting en ZVW opgelegd. Belanghebbende heeft pas ruim drie jaar later, bij brief van 30 november 2020, bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen. De Inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard. De Rechtbank Den Haag heeft het beroep van de belanghebbende tegen de niet-ontvankelijk verklaring door de inspecteur ongegrond verklaard zonder zitting. Tegen die uitspraak heeft belanghebbende verzet aangetekend.
In verzet is de uitspraak van de Rechtbank waarbij het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar met toepassing van artikel 8:54 Awb ongegrond is verklaard, in stand gelaten. De ongegrondverklaring van het beroep steunt op de overweging dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de aanslagen naar het juiste adres van belanghebbende zijn verzonden.
Tegen dat oordeel heeft belanghebbende beroep in cassatie ingesteld. Onder verwijzing naar zijn arrest van 17 juni 2022 oordeelde de Hoge Raad bij betwisting van de ontvangst van een aanslag het op de weg van de inspecteur ligt om de verzending aannemelijk te maken. Daarbij dient de inspecteur niet alleen aannemelijk te maken dat de aanslag naar het juiste adres is verzonden maar ook aan welk postvervoerbedrijf de aanslag voor verzending is aangeboden.
De Hoge Raad verwijst de zaak terug naar de Rechtbank die het onderzoek dient voort te zetten in de stand waarin het zich bevond.
Ons commentaar: De uitspraak laat zien dat het te laat indienen van een bezwaarschrift bij betwisting van de ontvangst van de aanslag kan leiden tot een langdurige en kostbare procedure. Na twee procedures bij de Rechtbank en een cassatieprocedure bij de Hoge Raad is belanghebbende weer terug bij af. De Hoge Raad verwijst de zaak terug naar de Rechtbank om het onderzoek voort te zetten in de stand waarin het zich bevond. Belanghebbende verkeert dus nog steeds in onzekerheid of zijn bezwaarschrift tegen de aanslag inhoudelijk behandeld zal worden.
De uitspraak van de Hoge Raad bevat geen nieuws en ons hoogste rechtscollege volstaat dan ook met een verwijzing naar zijn uitspraak van 17 juni 2022.