Inhoud
- Landelijke actie Bedrijfsopvolgingsregeling vormt nieuw feit voor navordering aanmerkelijk belang
- Geen vertrouwen te ontlenen aan mededeling op aanslagbiljet omtrent nog verrekenbare verliezen
- Tegen informatiebeschikking opgelegd aan ontbonden rechtspersoon kan bezwaar worden aangetekend.
- Vragen ter vaststelling belastingplicht geen fishing-expedition
Landelijke actie Bedrijfsopvolgingsregeling vormt nieuw feit voor navordering aanmerkelijk belang
In een uitspraak van 21 december 2017 oordeelde de Rechtbank Zeeland-West-Brabant dat er geen sprake is van een ambtelijk verzuim indien de inspecteur bij het regelen van de overlijdensaangifte inkomstenbelasting waarin geen winst uit aanmerkelijk belang is opgenomen, nalaat het erfbelasting dossier te raadplegen.
Tot de nalatenschap van belanghebbende, overleden op 2 maart 2010, behoorde een aanmerkelijk belang waarvoor in de aangifte erfbelasting geen beroep werd gedaan op de bedrijfsopvolgingsregeling. In de overlijdensaangifte inkomstenbelasting, die werd ingediend op 25 april 2012, werd geen winst uit aanmerkelijk belang aangegeven. Op 25 mei 2012 werd de definitieve aanslag inkomstenbelasting (geautomatiseerd) conform de ingediende aangifte opgelegd.
In het kader van een landelijke actie omtrent de bedrijfsopvolgingsregeling waarbij gegevens door de inspecteurs erfbelasting werden uitgewisseld kwam de inspecteur belast met de inkomstenbelasting op de hoogte van het feit dat er geen gebruik was gemaakt van de bedrijfsopvolgingsregeling en dat bij de vererving van het aanmerkelijk belangpakket sprake was van een belaste verkrijging van € 799.449. Op 6 februari 2011 legde de inspecteur een navorderingsaanslag op met een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 799.449.
In beroep stelden de erven van belanghebbende dat er sprake was van een ambtelijk verzuim. De Rechtbank oordeelde echter dat sprake was van een nieuw feit. De Inspecteur mocht uitgaan van de juistheid van de aangifte. Dat was niet anders nu sprake was van een overlijdensaangifte inkomstenbelasting én in deze aangifte geen winst uit aanmerkelijk belang was aangegeven. Immers, de mogelijkheid was aanwezig dat er geen sprake was van winst uit aanmerkelijk belang zodat de niet-onwaarschijnlijke mogelijkheid bestond dat de aangifte juist was. Het beroep van de erven van belanghebbende werd dan ook verworpen.
Het niet-onwaarschijnlijk criterium is dat een ingediende aangifte juist is beperkt in grote mate de onderzoeksplicht van de inspecteur. Van een ambtelijk verzuim is dan ook niet snel sprake meer. De vraag rijst of in soort speciale gevallen er toch geen onderzoeksplicht voor de inspecteur bestaat. De door de Belastingdienst gehanteerde werkwijze om een overlijdensaangifte inkomstenbelasting geautomatiseerd af te doen, zou naar onze mening voor rekening van de Belastingdienst moeten blijven. Wij zijn benieuwd wat het Gerechtshof Den Bosch hiervan vindt.
Geen vertrouwen te ontlenen aan mededeling op aanslagbiljet omtrent nog verrekenbare verliezen
Volgens de Rechtbank Noord-Holland kan een belastingplichtige geen vertrouwen ontlenen aan de mededeling omtrent de stand van de verrekenbare verliezen zoals deze op een aanslagbiljet voorkomt.
Op een aanslagbiljet vennootschapsbelasting 2013 is op de tweede pagina vermeld: “Mededeling nog verrekenbare verliezen:
Het totaalbedrag van de niet verrekende verliezen bedraagt thans € 153.838. Het is opgebouwd uit verrekenbare en niet-verrekenbare verliezen uit het verleden plus het (eventuele) vastgestelde verlies van dit boekjaar.”
In de aangifte vennootschapsbelasting 2014 heeft belanghebbende een buitengewone bate opgenomen van € 150.576, bestaande uit een gedeeltelijke vrijval van een schuld, nominaal groot zijnde € 245.439 jegens B B.V. De belastbare winst volgens de aangifte bedroeg € 144.283 en na verrekening met € 144.283 aan verrekenbare verliezen bedroeg het belastbaar bedrag nihil. Bij de aanslag vennootschapsbelasting 2014, gedagtekend 19 december 2015, is slechts € 117.670 aan verlies verrekend omdat een bedrag van € 26.613 aan verliezen 2003 in verband met het verstrijken van de in artikel 20, tweede lid, van de Wet VPB 1969 opgenomen negenjaarstermijn in 2014 niet langer verrekenbaar was. Het belastbaar bedrag is dienovereenkomstig bepaald op € 26.613.
In beroep stelt belanghebbende dat hij aan de mededeling op het aanslagbiljet vennootschapsbelasting 2013 omtrent de hoogte van de verrekenbare verliezen het vertrouwen mag ontlenen dat deze in 2014 nog verrekenbaar zijn.
De Rechtbank oordeelt dat de wettelijke regeling wat betreft de verrekening van verliezen duidelijk is. Verliezen worden, aldus de Rechtbank, ingevolge artikel 20, tweede lid, van de Wet VPB 1969, verrekend met belastbare winsten van de negen volgende jaren, mits het verlies is vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking. Nu niet in geschil is dat van het ultimo 2013 nog aanwezige verlies van € 153.838, een bedrag van € 36.168 afkomstig was uit het jaar 2003 is duidelijk dat dit verlies in 2014 niet meer verrekenbaar was. Het feit dat op het aanslagbiljet 2013 een bedrag aan nog niet verrekende verliezen van € 153.838 was vermeld doet hier niet aan af, te meer niet daar expliciet is vermeld dat dit verrekenbare en niet-verrekenbare verliezen betreft. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende daarom aan deze enkele mededeling van het bedrag aan verliezen geen in rechte te beschermen vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat in afwijking van de wettelijke regeling het gehele verlies van € 153.838 in 2014 nog verrekenbaar zou zijn.
Wij kunnen ons voorstellen dat belanghebbende meende vertrouwen te kunnen ontlenen aan de mededeling omtrent de hoogte van het verrekenbare verlies, zoals deze is opgenomen op het aanslagbiljet. Dat de regeling omtrent verrekenbare verliezen volgens de Rechtbank duidelijk is, valt niet te ontkennen. Echter de wetgeving omtrent verrekenbare verliezen is de afgelopen jaren veelvuldig gewijzigd, waardoor verwarring uiteraard op de loer ligt. Wij hebben dan ook onze twijfels omtrent de uitkomst van deze procedure. De motivering van de Rechtbank waarom belanghebbende geen vertrouwen aan de mededeling omtrent de hoogte van de verrekenbare verliezen kon ontlenen, overtuigt ons geenszins.
Tegen informatiebeschikking opgelegd aan ontbonden rechtspersoon kan bezwaar worden aangetekend.
Volgens de Rechtbank Gelderland kan bezwaar worden aangetekend tegen een informatiebeschikking welke is opgelegd aan een inmiddels ontbonden rechtspersoon. In casu oordeelde de Rechtbank dat belanghebbende aannemelijk had gemaakt dat zij ten tijde van het opleggen van de informatiebeschikkingen niet meer bestond. Aan een niet meer bestaande vennootschap kunnen, aldus de Rechtbank, geen informatiebeschikkingen worden opgelegd. Op die grond werden de informatiebeschikkingen vernietigd.
Volgens informatie uit het Handelsregister Curaçao van de Kamer van Koophandel en Nijverheid te Curaçao is eiseres in 2015 in liquidatie getreden. Als vereffenaar is E benoemd. Blijkens opgaaf heeft E vastgesteld dat geen aan hem bekende baten aanwezig zijn. Volgens het uittreksel uit het handelsregister is nog in 2015 de slotverantwoording geregistreerd en is de registratie van eiseres in het handelsregister per die datum geëindigd.
Bij brief van 7 juli 2016 heeft de inspecteur aan de vereffenaar verzocht een aantal gegevens te verstrekken waaronder de slotbalans, een overzicht van de liquidatie-uitkeringen gedaan door belanghebbende, alsmede de betalingsbewijzen van de liquidatie-uitkeringen en tot slot de rekening en verantwoording van de vereffening en het plan van uitkering. Op dit verzoek is door de vereffenaar niet gereageerd.
Daarop heeft de inspecteur met dagtekening 24 oktober 2016 negentien belastingaanslagen de ontbonden vennootschap opgelegd. Het betreft navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting, naheffingsaanslagen omzetbelasting, dividendbelasting en kansspelbelasting. Namens de ontbonden vennootschap is bezwaar gemaakt tegen de belastingaanslagen bij brieven van 8 november 2016. Tijdens de bezwaarfase heeft de inspecteur wederom een groot aantal vragen gesteld die niet of niet voldoende beantwoord werden. Daarop heeft de inspecteur op 17 februari 2017 voor alle opgelegde belastingaanslagen informatiebeschikkingen vastgesteld. Deze zijn op die datum betekend aan het adres van belanghebbende en de gemachtigde.
In zijn uitspraak op het bezwaarschrift heeft de inspecteur de bezwaarschriften niet ontvankelijk verklaard. De inspecteur is van mening dat indien de vennootschap niet meer bestaat, zij geen bezwaar kon maken tegen de informatiebeschikking. De inspecteur heeft het bezwaar om die reden niet-ontvankelijk verklaard.
Op het beroepschrift oordeelt de Rechtbank, in navolging van HR 19 september 2003, dat in bepaalde gevallen bezwaar en beroep kan worden aangetekend tegen een informatiebeschikking. Daarbij refereert de Rechtbank aan een uitspraak van 19 september 2003, nr 38.372, van de Hoge Raad die tot hetzelfde oordeel kwam ten aanzien van een bezwaarschrift tegen een aan een ontbonden vennootschap opgelegde aanslag. De Rechtbank oordeelde dat de inspecteur het bezwaar ten onrechte niet ontvankelijk had verklaard.
Vervolgens heeft de Rechtbank de informatiebeschikkingen inhoudelijk beoordeeld. De Rechtbank oordeelt dat de informatiebeschikkingen eerst zijn opgelegd nadat belanghebbende was ontbonden. De inspecteur kan alsdan geen informatiebeschikkingen meer opleggen omdat zonder heropening van de vereffening geen bekendmaking kan plaatsvinden. De informatiebeschikkingen worden dan ook vernietigd.
Vragen ter vaststelling belastingplicht geen fishing-expedition
Onder verwijzing naar de uitspraak HR 18 december 2015, nr. 15/00040, ECLI:NL:HR:2015:3603 oordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant dat het op de weg van de inspecteur ligt om feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken die de conclusie rechtvaardigen dat de inspecteur zich in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat sprake is van binnenlandse belastingplicht.
In deze casus is de vraag aan de orde of de door de inspecteur gestelde vragen ten aanzien van de mogelijke binnenlandse belastingplicht van erflater en zijn echtgenote zijn aan te merken aan een fishing expedition zoals namens erflater wordt gesteld.
Erflater en zijn echtgenote stonden vanaf 1994 niet meer ingeschreven in Nederland. Zij verbleven wisselend in Nederland en op Curaçao. Erflater en zijn echtgenote hadden in Nederland meerdere woningen ter beschikking en verbleven daar ook. Voorts was erflater directeur en grootaandeelhouder van een Nederlandse concernstructuur, verrichte werkzaamheden in Nederland en hij had meerdere vervoermiddelen in eigendom en in Nederland in gebruik. Zij beschikten eveneens over een boot in Friesland waarop zij enige weken per jaar verbleven.
Nadat een door de inspecteur aan belanghebbende verzonden vragenbrief onbeantwoord bleef heeft hij op 28 januari 2016 een informatiebeschikking afgegeven voor de aanslagen inkomstenbelasting 2004 tot en met 2014. Het gaat om de volgende informatieverzoeken:
Het verstrekken van een overzicht van alle inkomsten, vermogensbestanddelen en activiteiten (wereldwijd) over de periode 2004 tot en met 2014. Tevens verzocht de inspecteur aan te geven of erflater betrokken is of is geweest bij afgezonderde particuliere vermogens, zoals trusts of stichtingen particulier fonds. In aanvulling op bovengenoemde overzichten, verzoekt de inspecteur aan belanghebbende om in ieder geval kopieën toe te zenden van de bankafschriften over de periode 2004 tot en met 2014 van alle binnenlandse en buitenlandse bankrekeningen en beleggingsrekeningen waartoe u gerechtigd bent (geweest), alsmede kopieën van de jaarrekeningen over de periode 2004 tot en met 2014 van alle vennootschappen waarin u in die jaren een aanmerkelijk belang hield.
Na het geven van de informatiebeschikking zijn de definitieve aanslagen inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen voor de jaren 2012 tot en met 2014 opgelegd. De informatiebeschikking met betrekking tot die jaren kan dus niet in stand blijven zodat in beroep uitsluitend nog de jaren 2004 tot en met 2011 in geschil zijn.
Zowel in bezwaar als in beroep heeft is namens belanghebbende ontkent dat hij betrokken is of is geweest bij een afgezonderd particulier vermogen. Die vraag is, aldus de Rechtbank, voldoende beantwoord zodat de informatiebeschikking op dat punt dient te worden vernietigd. De overige vragen van de inspecteur vormen geen fishing expedition omdat op basis van de feiten en omstandigheden niet valt uit te sluiten dat erflater een duurzame band van persoonlijke aard had met Nederland. Daarbij speelt een rol dat belanghebbende over meerdere woningen in Nederland beschikte en daar ook gebruik van maakte.
Ook deze uitspraak maakt duidelijk dat niet snel sprake is van een fishing expedition. Op basis van de criteria die de Hoge Raad heeft aangegeven in zijn arrest van 18 december 2015 verwees naar zijn arrest van 18 april 2003, nr. 38122, ECLI:NL:HR:2003:AF7498 hoeft de inspecteur op basis van de hem beschikbare gegevens slechts aannemelijk te maken dat er een redelijkheid vermoeden bestaat dat sprake is van binnenlandse belastingplicht. Er is blijkens de jurisprudentie al snel sprake van een redelijk vermoeden waardoor een fishing expedition niet snel in beeld komt.