Inhoud
- Fiscus zal ANPR beelden niet meer gebruiken voor controle privégebruik auto
- Stichting Museumkaart moet informatie over kaarthouder aan de fiscus verstrekken
- Geen informatiebeschikking voor resultaatgenieter die niet voldoet aan de administratieplicht
- Memo “Instructie Waarneming ter Plaatse” gedeeltelijk openbaar gemaakt
Fiscus zal ANPR beelden niet meer gebruiken voor controle privégebruik auto
In de 22e halfjaarrapportage Belastingdienst heeft de Staatssecretaris van Financiën aangegeven dat hij besloten heeft om in de toekomst geen gebruik meer te maken van ANPR beelden voor de controle van het privégebruik auto van de zaak. Volgens de halfjaarrapportage heeft onderzoek naar het gebruik van camerabeelden voor de controle op het privégebruik auto uitgewezen dat niet voldaan kan worden aan de eisen die voortvloeien uit het privacyregelgeving. Mede door de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) ziet de Belastingdienst geen mogelijkheden om het controleren van het privégebruik van de personenauto van de zaak goed te regelen.
In een drietal arresten van 24 februari 2017 heeft de Hoge Raad uitgemaakt dat voor de wijze van informatievergaring door middel van ANPR camera’s door de Belastingdienst een voldoende precieze wettelijke grondslag ontbreekt. Door gebruik te maken van de camerabeelden is er sprake van het systematisch verzamelen, vastleggen, bewerken en jarenlang bewaren van gegevens, zodat daarvoor een wettelijke grondslag vereist is als bedoeld in art. 8, lid 2, EVRM. En die wettelijke grondslag ontbrak, aldus de Hoge Raad.
Door dit besluit van de Staatssecretaris zal de Belastingdienst voor de controle van privégebruik van de personenauto van de zaak dus weer terug moeten vallen op de “ouderwetse” reguliere controle-instrumenten.
Tot slot een waarschuwing: de ANPR camerabeelden zullen overigens wel gebruikt blijven worden voor het verwerken van kentekengegevens voor de handhaving van de Motorrijtuigenbelasting.
Stichting Museumkaart moet informatie over kaarthouder aan de fiscus verstrekken
In een door de Staat der Nederlanden aangespannen Kort Geding tegen de stichting Museumkaart heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam geoordeeld dat de stichting de gegevens van één van haar kaarthouders aan de Belastingdienst moet verstrekken. De voorzieningenrechter oordeelt dat het belang van het privé houden van de gegevens van de kaarthouder moet wijken voor het algemeen belang van een correcte belastingheffing.
In het kader van een woonplaatsonderzoek, zoals bedoeld in artikel 4 Awr, vorderde de inspecteur informatie van de stichting over één van haar kaarthouders. De inspecteur wilde weten welke musea de kaarthouder vanaf 2014 tot heden had bezocht. De stichting weigerde de gevraagde informatie echter te verstrekken omdat dat een inbreuk op de privacy van de kaarthouder zou zijn.
Primair voerde de stichting aan dat het spoedeisende belang ontbrak. Subsidiair beroept zij zich op de arresten van 24 februari 2017 van de Hoge Raad waarin ons hoogste rechtscollege oordeelde dat de Belastingdienst geen gebruik mocht maken van ANPR camerabeelden voor de controle van het privégebruik van de personenauto van de zaak omdat de wettelijke basis waarop de Staat zich beroept onvoldoende specifiek is.
De stichting erkent dat zij administratieplichtig is maar dat zij niet verplicht is de gevraagde gegevens te verstrekken. Haar inlichtingenplicht zou immers beperkt zijn tot haar eigen uitgaven. Daarbij doet de stichting een beroep op een resolutie van de Staatssecretaris van Financiën uit 1988. Deze resolutie is echter in 2010 ingetrokken maar volgens de stichting is de inhoud van de resolutie nog wel geldend beleid. Dat laatste wordt door De Staat ontkend. Tot slot voert de stichting aan dat het verstrekken van de informatie in strijd is met artikel 8 EVRM (recht op privacy) en in strijd zou zijn met de artikelen 5 en 6 van Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).
De Rechtbank oordeelt dat de zaak voldoende spoedeisend is omdat de inspecteur de gegevens van de kaarthouder vanaf 2014 wil ontvangen en de termijnen voor het opleggen van een aanslag in gevaar kunnen komen.
Op het subsidiaire verweer van de stichting oordeelt de voorzieningenrechter dat het opvragen en verwerken van de gevraagde gegevens niet in strijd is met de AVG wetgeving nu het verzoek gebaseerd is op een wettelijke verplichting, zoals in dit geval de artikelen 53 jo 47 Awr. Het belang van de kaarthouder bij het privé houden van de gegevens omtrent het museumbezoek moet dan ook wijken voor het algemeen belang van een correcte belastingheffing. De stichting werd dan ook veroordeeld om de gevraagde gegevens binnen veertien dagen na de uitspraak aan de inspecteur te verstrekken.
De uitspraak is volledig te begrijpen. De stichting Museumkaart is immers aan te merken als administratieplichtige en moet dus ‘desgevraagd’ gegevens over kaarthouders verstrekken aan de Belastingdienst. Dat het beroep van de advocaat van de stichting op de “ANPR camera-arresten” van 24 februari 2017 niet gehonoreerd werd, lag wat ons betreft in de lijn der verwachtingen. Het opvragen van gegevens over een individuele kaarthouder is toch echt iets totaal anders dan het zonder wettelijke grondslag systematisch verzamelen en verwerken van gegevens die met behulp van de ANPR camera’s werden verkregen.
Wij vragen ons echter wel af of de Belastingdienst dit soort procedures zou moeten willen voeren. Door het opvragen van de gegevens van de kaarthouder is zeker sprake van (enige) schending van de privacy. Bij een dergelijke dreiging zou de Belastingdienst zich terughoudend moeten opstellen. Waren er echt geen andere gegevens voorhanden of te verkrijgen die voor dit woonplaatsonderzoek van belang zouden kunnen zijn?
Bovendien is het maar ten zeerste de vraag of de Belastingdienst met de gegevens iets opschiet. Immers tot 2017 stond er op de Museumkaart geen pasfoto en kon de kaart dus eenvoudig aan familie, vrienden en kennissen worden uitgeleend. Zoals steeds met woonplaatsonderzoeken zal het dus van de feiten afhangen of de Belastingdienst kan aantonen of belanghebbende al dan niet in Nederland woonachtig is.
Geen informatiebeschikking voor resultaatgenieter die niet voldoet aan de administratieplicht
In haar uitspraak van 15 maart 2018, die pas op 26 oktober jl. is gepubliceerd, heeft de Rechtbank Den Haag een informatiebeschikking gedeeltelijk vernietigd, omdat een resultaatgenieter niet kan worden aangemerkt als een administratieplichtige in de zin van artikel 52, lid 1, Awr.
In het kader van de afwikkeling van de bewaarschriften tegen o.a. de aanslagen inkomstenbelasting 2011 en 2012 heeft de inspecteur aan belanghebbende een informatiebeschikking afgegeven wegens het niet voldoen aan administratieplicht in de zin van artikel 52 van de Awr. Als administratieplichtigen in de zin van genoemd artikel zijn aan te merken natuurlijke personen die een bedrijf of beroep uitoefenen én natuurlijke personen die winst uit onderneming genieten. Daarnaast zijn als administratieplichtigen aan te merken natuurlijke personen die een werkzaamheid verrichten in de zin van de artikelen 3.91, 3.92 en 3.92a van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001).
Een “gewone” resultaatgenieter is dus geen administratieplichtige in de zin van artikel 52 Awr. Omdat de inspecteur de informatiebeschikking ook niet had gebaseerd op artikel 47 Awr, vernietigde de Rechtbank de informatiebeschikking op dit punt.
Bij de invoering van de Wet IB 2001 werd de gewone resultaatgenieter nog aangemerkt als administratieplichtige. Met ingang echter van 1 januari 2003 is de administratieplicht niet meer van toepassing voor deze resultaatgenieters. Gewone resultaatgenieters hoeven dus niet te voldoen aan de wettelijke administratieplicht. Het is echter wel aan te bevelen dat deze gewone resultaatgenieters iets van een administratie bij houden teneinde hun inkomsten en uitgaven vast te leggen. Doet de gewone resultaatgenieter dat niet dan kan hij in bewijsnood raken als de inspecteur gegevens en inlichtingen opvraagt ten aanzien van het aangegeven resultaat uit overige werkzaamheden. Maar een administratieplicht heeft de gewone resultaatgenieter dus niet.
Memo “Instructie Waarneming ter Plaatse” gedeeltelijk openbaar gemaakt
Op 6 november jl. heeft de Staatssecretaris van Financiën op een WOB verzoek het memo “Instructie Waarneming te Plaatse” gedeeltelijk openbaar gemaakt. Het betreffende memo is op 9 november 2016 goedgekeurd door de kennisgroep Vaktechniek Toezicht. De passages die door de Staatssecretaris niet openbaar zijn gemaakt hebben betrekking op controle strategische belangen. De wel openbaar gemaakte delen van het memo gaan in op de plaats van de WTP in de vaktechniek van de controle en de diverse instructies ten aanzien van de aankondigingen, inzet van medewerkers, zichtwaarnemingen en het gebruik van foto- en filmopnamen.
Bij de WTP, aldus het memo, moeten niet alleen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht worden genomen maar gelden ook de basiswaarden van de Belastingdienst: geloofwaardigheid, verantwoordelijkheid en zorgvuldigheid. Deze basiswaarden dienen door de medewerkers van de Belastingdienst te allen tijde in acht te worden genomen, dus ook bij een WTP. Dat betekent onder meer dat gewerkt wordt met een open vizier, transparant en vanuit vertrouwen.
In het memo wordt vrij uitgebreid aandacht besteed aan de aankondigingen van een WTP en de inzet van medewerkers van de Belastingdienst. Daarnaast wordt uitvoerig uiteengezet hoe gehandeld moet worden bij zichtwaarnemingen en bij het binnentreden van bedrijfsruimten. Tijdens een WTP maken de medewerkers van de Belastingdienst in beginsel geen foto’s of filmopnamen. Ook wordt bij zichtwaarnemingen geen gebruik gemaakt van dash-cams, action camera’s en alles wat daarmee vergelijkbaar is.
Volgens het memo is het echter wel toegestaan foto’s te maken van de prijs- en tarievenlijsten. Het zelfde geldt voor het maken van foto’s van het kasboek. Het gaat in die gevallen namelijk om het maken van een kopie van een deel van de administratie op basis van artikel 49 Awr. De controlemedewerker moet de belastingplichtige wel informeren als er foto’s van die stukken zijn gemaakt.
Als in uitzonderingsgevallen toch besloten wordt gebruik te maken van beeldopnamen wordt dit in de regel vooraf aangekondigd en wordt zo mogelijk vooraf toestemming gevraagd van de belastingplichtige. Steeds zullen de controlemedewerkers de afweging moeten maken wat de bewijskracht van de opnames is. Een belastingplichtige zou namelijk kunnen tegenwerpen dat een opname gemanipuleerd is. Soms is immers een ambtsedige verklaring van twee medewerkers van de Belastingdienst minstens zoveel waard als bewijsmiddel.
Met het openbaar maken van dit memo wordt een mooi inkijkje gegeven op welke wijze medewerkers van de Belastingdienst zich dienen op te stellen tijdens een WTP. Zo moeten zij niet alleen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht nemen. Ook dienen zij zich te houden aan de basiswaarden geloofwaardigheid, verantwoordelijkheid en zorgvuldigheid. Deze basiswaarden gelden immers te allen tijde voor medewerkers van de Belastingdienst.
Ondernemers hebben niet zelden het gevoel dat de Belastingdienst met een WTP een soort overval pleegt. En dat gevoel is zeker niet altijd onterecht. Het werken door medewerkers van de Belastingdienst met open vizier, transparant en vanuit vertrouwen schiet er, zo is ook onze ervaring, nog wel eens bij in.