INHOUD
- Hoge Raad legt het correctiebeleid van de Belastingdienst ruim uit
- Het niet beantwoorden van herhaaldelijk gestelde vragen levert een nieuw feit op
- Nieuwe lijn inzake tijdig indienen bezwaar- of beroepschrift
- Opeenstapeling van verzuimboetes geen aanleiding tot matiging
Hoge Raad legt het correctiebeleid van de Belastingdienst ruim uit
De Hoge Raad oordeelt dat het beleid van de Belastingdienst om geen navorderingsaanslagen op te leggen voor bedragen onder de € 450 betekent dat een navorderingsaanslag ook moet worden vernietigd als na bezwaar blijkt dat de na te vorderen belasting niet meer is dan € 450.
Belanghebbende heeft in zijn aangiften inkomstenbelasting voor de jaren 2014 en 2015 onder meer specifieke zorgkosten in aftrek gebracht. De aanslagen over die jaren zijn opgelegd conform de aangiften. Daarna heeft de Inspecteur vragen gesteld over de aftrek van specifieke zorgkosten, die aftrek herzien en navorderingsaanslagen opgelegd ten bedrage van € 942 over 2014 en € 1.032 over 2015. Nadat belanghebbende bezwaar had gemaakt tegen de navorderingsaanslagen en nadere informatie over de zorgkosten had verstrekt, zijn de navorderingsaanslagen verminderd tot bedragen die lager zijn dan € 450.
In een door de Inspecteur bij het Hof overgelegde notitie ‘correctiebeleid versie 2.1’, gedateerd 30 maart 2011, staat onder meer:
“1. Context
In de visie van de Belastingdienst past het niet om aan belastingplichtige een belastingaanslag naar aanleiding van positieve correcties (op de grondslag) op te leggen, die slechts een “gering bedrag” aan te betalen belasting inhoudt. Hier kan gesproken worden van een bepaalde irritatiegrens bij belastingplichtige die invloed kan hebben op zijn compliant gedrag. Zeker als het “bedrag” voor de belastingplichtige in geen verhouding staat tot de administratieve gevolgen van de correcties.
2. Correctiebeleid
Een bedrag van niet meer dan € 225 kan als een “gering bedrag” beschouwd worden. Op basis hiervan geldt het volgende correctiebeleid:
1. (…)
4. Het te hanteren bedrag bij een navordering bedraagt € 450 (c.q. € 1.000 inkomen), behoudens in gevallen waarin sprake is van kwade trouw of repeterende onjuistheden.”
Voor het Hof was onder meer in geschil of de navorderingsaanslagen moeten worden vernietigd omdat zij uiteindelijk minder dan € 450 bedragen. Het Hof oordeelt dat in de notitie ‘correctiebeleid versie 2.1’ niet een goedkeuring kan worden gelezen die inhoudt dat, ingeval na het opleggen van de navorderingsaanslag het nagevorderde bedrag door vermindering bij uitspraak op bezwaar of anderszins uitkomt onder de grens van € 450, die navorderingsaanslag dient te worden vernietigd.
In cassatie is in geschil of het in die notitie vermelde beleid om geen navorderingsaanslagen op te leggen voor bedragen van niet meer dan € 450, uitsluitend moet worden toegepast bij het opleggen van die aanslagen (standpunt Staatssecretaris) of ook tot gevolg moet hebben dat een navorderingsaanslag wordt vernietigd als in een later stadium blijkt dat de na te vorderen belasting niet meer is dan € 450.
In cassatie oordeelt de Hoge Raad dat een redelijke uitleg meebrengt dat er geen aanleiding is verschil te maken tussen het geval waarin de inspecteur een navorderingsaanslag van niet meer dan € 450 oplegt en het geval waarin een navorderingsaanslag door aanwending van een rechtsmiddel wordt verlaagd tot een bedrag van niet meer dan € 450. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof.
Ons commentaar:
Wij vragen ons af waarom dit correctiebeleid niet gepubliceerd is. In de notitie wordt aangegeven dat de inspecteur geen correcties aanbrengt bij een gering bedrag. Correcties die leiden tot een te betalen bedrag van € 450 worden bij een navorderingsaanslag als gering gekwantificeerd. In cassatie bepleitte de staatssecretaris om voor het bedrag van € 450 uit te gaan van de opgelegde aanslag en niet uit te gaan van het lagere bedrag na bezwaar (of beroep). Terecht oordeelt de Hoge Raad dat een redelijke uitleg meebrengt dat er geen aanleiding is verschil te maken tussen het geval waarin de inspecteur een navorderingsaanslag van niet meer dan € 450 oplegt en het geval waarin een navorderingsaanslag door aanwending van een rechtsmiddel wordt verlaagd tot een bedrag van niet meer dan € 450.
Het niet beantwoorden van herhaaldelijk gestelde vragen levert een nieuw feit op
In deze uitspraak van 3 juli jl. oordeelt de Hoge Raad dat het oordeel van het Hof Amsterdam dat het niet beantwoorden van herhaaldelijk gestelde vragen een nieuw feit oplevert als bedoeld in artikel 16, lid 1, Awr niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk.
De toenmalige belastingconsulent van belanghebbende heeft ten name van belanghebbende voor de jaren 2011 tot en met 2014 aangiften inkomstenbelasting ingediend en daarin onder meer ‘terugbetaalde inkomsten’ en uitgaven voor specifieke zorgkosten in aftrek gebracht. De Inspecteur heeft aanslagen inkomstenbelasting opgelegd conform de ingediende aangiften.
In mei 2014 is de Belastingdienst een onderzoek gestart naar het aangiftegedrag van de belastingconsulent. In 2015 heeft de Belastingdienst vanuit een oud klantenbestand uit 2009 nogmaals een onderzoek ingesteld.
Naar aanleiding van de uitkomsten van hiervoor vermelde onderzoeken heeft de Inspecteur bij brieven van 10 maart 2016 en 19 april 2016 aan belanghebbende vragen gesteld over de in zijn aangiften opgenomen aftrekposten. Op deze brieven heeft belanghebbende niet gereageerd. Op 23 juli 2016 heeft de Inspecteur navorderingsaanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2011 tot en met 2014 opgelegd, waarbij de aftrekposten buiten aanmerking zijn gelaten.
Het Hof oordeelde dat het niet beantwoorden van herhaaldelijk gestelde vragen een nieuw feit oplevert als bedoeld in artikel 16, lid 1, AWR. Anders dan op basis van de ingediende aangiften redelijkerwijs mocht worden verwacht, volgt uit het niet beantwoorden van de – na het opleggen van de aanslagen – gestelde vragen het vermoeden dat belanghebbende niet in staat is om de in de aangiften opgenomen aftrekposten te onderbouwen, aldus het Hof.
In cassatie klaagt belanghebbende over het oordeel van het Hof dat het niet beantwoorden van vragen van de Inspecteur geen nieuw feit kan opleveren. De Hoge Raad oordeelt dat de overwegingen van het Hof zich aldus laten verstaan dat daarin tot uitdrukking is gebracht dat het nieuwe feit in de zin van artikel 16 AWR erin is gelegen dat de belastingconsulent van belanghebbende op grote schaal onjuiste aangiften heeft verzorgd, dat dit wellicht ook het geval is bij de aangifte van belanghebbende en dat de Inspecteur bevestiging van dit vermoeden heeft kunnen vinden in het uitblijven van een antwoord op zijn vragen. Aldus verstaan geeft het oordeel van het Hof niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het ook niet onbegrijpelijk. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Ons commentaar
De voormalige belastingconsulent van belanghebbende had in de aangifte inkomstenbelasting 2011 tot en met 2014 aanzienlijke bedragen aan zorgkosten afgetrokken. In 2014 startte de Belastingdienst een onderzoek naar het aangiftegedrag van de belastingconsulent. Daaruit bleek dat hij in de aangiften inkomstenbelasting voor een groot aantal belastingplichtigen, waaronder mogelijk ook belanghebbende, ten onrechte zorgkosten in aftrek bracht.
Op herhaaldelijk door de inspecteur gestelde vragen aan belanghebbende wordt niet geantwoord. Het niet beantwoorden van herhaaldelijk gestelde vragen levert een nieuw feit op als bedoeld in artikel 16, lid 1, AWR., aldus het Hof. Uit het niet beantwoorden van de gestelde vragen volgt het vermoeden dat belanghebbende niet in staat is om de in de aangiften opgenomen aftrekposten te onderbouwen. De Hoge Raad bevestigt de uitspraak van het Hof.
Belanghebbende is slachtoffer van een malafide facilitator en heeft, zonder dat hij het waarschijnlijk wist, een onjuiste aangifte ingediend. Ook al is belanghebbende een willoos slachtoffer, zulks neemt niet weg dat het de inspecteur vrijstaat de ten onrechte geclaimde zorgkosten na te vorderen.
Nieuwe lijn inzake tijdig indienen bezwaar- of beroepschrift
De CRvB heeft naar aanleiding van het arrest van 27 maart 2019 van het Hof van Justitie van de Europese Unie C-545/17, (Pawlak/KRUS) op 16 juni 2020 beslist dat onder verzending per post in de zin van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb niet langer uitsluitend wordt verstaan verzending via PostNL. Dit brengt mee dat een bezwaar- of (hoger)beroepschrift ook tijdig is ingediend als het voor het einde van de termijn bij een andere postaanbieder dan PostNL ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Onder andere postaanbieder wordt voor in Nederland ter post bezorgde stukken verstaan ieder bij de Autoriteit Consument en Markt (ACM) geregistreerd postvervoerbedrijf.
Appellant heeft aangevoerd dat het bezwaarschrift op 19 december 2017 ter post is bezorgd bij Falk Post. Falk Post betreft een bij de ACM geregistreerd postbedrijf. Terpostbezorging vindt plaats op het moment waarop een poststuk in een brievenbus van een bij de ACM geregistreerd postbedrijf wordt gedeponeerd dan wel op het moment waarop het aan een bij de ACM geregistreerd postbedrijf wordt aangeboden.
Met de enkele stelling dat het bezwaarschrift op 19 december 2017 via een brievenbus aan de buitenzijde van het kantoor van de gemachtigde van belanghebbende is aangeboden aan Falk Post, heeft belanghebbende dit niet aannemelijk gemaakt dat het bezwaarschrift tijdig ter post is bezorgd. Ook een print van het tijdschrijfsysteem van het kantoor van de gemachtigde maakt niet dat het aannemelijk is dat het bezwaarschrift op 19 december 2017 is aangeboden aan Falk Post.
Ons commentaar:
Een pyrrusoverwinning voor belanghebbende! De CRvB hanteert met onmiddellijke ingang de hiervoor weergegeven nieuwe lijn. Maar dat kan belanghebbende echter niet baten. Het bezwaarschrift via een bij de ACM geregistreerde postvervoerder (Falk Post) verzonden, maar uit het poststempel op het bezwaarschrift blijkt dat het bezwaarschrift op 21 december 2017, en dus 2 dagen te laat, ter post is bezorgd. De vraag is of deze uitspraak ook voor de fiscaliteit zal gaan gelden. Hoewel zulks niet uit de uitspraak blijkt gaan wij er van uit dat deze casus is besproken in de Commissie rechtseenheid bestuursrecht. Als dat inderdaad het geval is, zullen de andere hoogste bestuursrechters deze lijn van de CRvB wel gaan volgen.
Opeenstapeling van verzuimboetes geen aanleiding tot matiging
Het Hof Den Bosch oordeelde op 19 juni jl, dat een opeenstapeling van verzuimboeten wegens het niet tijdig doen van de aangifte, geen reden vormt om de verzuimboete te matigen. Zulks speelt in casu te meer nu belanghebbende werkzaam is in de financiële en fiscale dienstverlening.
Belanghebbende houdt alle aandelen van A B.V. Deze vennootschap drijft een accountantspraktijk. De werkzaamheden worden verricht door belanghebbende. De aanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2010 tot en met 2014 zijn ambtshalve vastgesteld nadat belanghebbende, ondanks daartoe te zijn aangemaand, geen aangiften inkomstenbelasting had ingediend. Daarbij zijn steeds verzuimboetes opgelegd naar het maximale bedrag aangezien belanghebbende ook over de jaren 2008 en 2009 geen aangifte heeft gedaan.
In geschil is onder andere of de inspecteur terecht verzuimboetes heeft opgelegd en na bezwaar heeft gehandhaafd wegens het niet of niet tijdig indienen van de aangiften inkomstenbelasting 2010 tot en met 2014.
Het Hof overweegt dat belanghebbende jaar in jaar uit geen of niet tijdig aangifte doet. Een verzuimboete is gericht op het inscherpen van de verplichting om aangifte te doen na daartoe te zijn uitgenodigd. Voor het opleggen van een dergelijke boete is niet vereist dat sprake is van opzet of grove schuld. Slechts in het geval van afwezigheid van alle schuld dient oplegging van een verzuimboete achterwege te blijven. In dit geval is sprake van het stelselmatig niet of niet tijdig doen van aangifte door belanghebbende die nota bene werkzaam is in de financiële en fiscale dienstverlening. De door belanghebbende gestelde onmacht buiten de eigen schuld om de voor het tijdig doen van aangifte noodzakelijk informatie ter beschikking te krijgen noch de medische toestand van belanghebbende, waarbij belanghebbende doelt op het herseninfarct in het voorjaar van 2018, maken dat sprake is van afwezigheid van alle schuld. De door belanghebbende tijdens de zitting aangevoerde stapeling van boetes is geen reden voor matiging, aangezien, zoals hiervoor is overwogen, een verzuimboete zou moeten aanzetten tot het nakomen van fiscale verplichtingen en dat is nu juist niet gebeurd.
Het Hof acht de opgelegde verzuimboetes passend en geboden.
Ons commentaar:
Belanghebbende, van beroep accountant, heeft over de jaren 2008 tot en met 2014 geen of niet tijdig zijn aangifte inkomstenbelasting ingediend. Over de in geschil zijnde jaren 2010 tot en met 2014 heeft de inspecteur steeds een verzuimboete opgelegd naar het maximale bedrag. In dit pleegt menig inspecteur, als een maximale verzuimboete niet leidt tot een verbeterd aangiftegedrag, over te stappen naar het opleggen van een vergrijpboeten wegens het opzettelijk niet doen van de aangifte. Belanghebbende voerde nog aan dat sprake was van afwezigheid van alle schuld omdat hij in 2018 getroffen is door een herseninfarct. Zulks mocht niet baten. Ook de door belanghebbende tijdens de zitting aangevoerde stapeling van boetes achtte het Hof geen reden voor matiging. Een terechte beslissing, zo menen wij, mede omdat belanghebbende werkzaam is als accountant.