Boete Resumé augustus 2017

Inhoud

 

Geen boete als belanghebbende zich laat bijstaan door deskundige adviseur

In het arrest BNB 2009/114 heeft de Hoge Raad het uitgangspunt neergelegd dat een belastingplichtige niet gehouden zichzelf in de inhoudelijke aspecten van op hem toepasselijke belastingregelingen te verdiepen mits hij zich laat bijstaan door een adviseur die hij voor voldoende deskundig mocht houden en aan wiens zorgvuldige taakvervulling hij niet behoefde te twijfelen. In het arrest BNB 2017/70 oordeelde de Hoge Raad dat er geen aanleiding is hiervan af te wijken als het gaat om “betrekkelijk eenvoudige formele voorwaarden”. Dit standpunt wordt door de Hoge Raad in zijn arrest van 11 augustus jl. herhaald.
De bedrijfsactiviteiten van belanghebbende bestaan uit het begeleiden van mensen vanuit een uitkerings- naar een reguliere arbeidssituatie. In de jaren 2009 tot en met 2013 heeft zij in dat kader ongeveer 400 werknemers begeleid. In de aangiften loonheffing over die jaren heeft zij voor deze werknemers de afdrachtvermindering startkwalificatie (hierna: de afdrachtvermindering) toegepast. De aangiften loonheffing werden verzorgd door een administratie- en belastingadvieskantoor. Belanghebbende beschikte niet over verklaringen waarin het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (vanaf 2010: UWV WERKbedrijf) verklaarde dat de werknemer vóór indiensttreding een (voormalig) werkloze is noch over een schriftelijke verklaring van de onderwijsinstelling die de opleiding van de werknemers verzorgt dat sprake is van een gekwalificeerde beroepsopleiding. Aan belanghebbende zijn over genoemde tijdvakken naheffingsaanslagen loonheffing verhoogd met een vergrijpboete wegens grove schuld opgelegd omdat de afdrachtvermindering niet terecht is toegepast.
In cassatie was nog slechts de vraag aan de orde of de inspecteur terecht een vergrijpboete wegens grove schuld had opgelegd. Het Hof Den Haag oordeelde dat belanghebbende, hoewel zij haar aangiften loonheffing liet doen door een adviseur, zich voor de indiening van de aangifte op de hoogte had moeten stellen van de formele voorwaarden voor de afdrachtvermindering. Door dit na te laten, heeft belanghebbende dermate lichtvaardig gehandeld dat het aan haar grove schuld is te wijten dat te weinig belasting is betaald, aldus het Hof.
De Hoge Raad casseert de Hof uitspraak onder verwijzing naar zijn arrest BNB 2017/70 voegde daar nog aan toe dat ook als de belastingplichtige zich wél zelf heeft verdiept in de op hem toepasselijke belastingregelingen dat nog niet meebrengt dat hij gehouden is om te controleren of de door de deskundige adviseur opgemaakte aangiften juist waren.  De zaak wordt verwezen naar het Hof Amsterdam voor een nieuwe beoordeling van de vergrijpboete.

Niet naleven zienswijzeprocedure leidt niet per definitie tot vermindering boete

In zijn arrest van 30 juni jl. heeft de Hoge Raad bepaald dat bij schending van artikel 5:53, lid 3 Awb, steeds beoordeeld moet worden of belanghebbende in zijn verdediging is geschaad. Genoemd artikel houdt in dat de inspecteur na aankondiging van zijn voornemen om een vergrijpboete op te leggen, belastingplichtige steeds in gelegenheid stelt zijn zienswijze kenbaar te maken. Het niet naleven van de zienswijze procedure leidt volgens dit arrest van de Hoge Raad slechts dan tot een vermindering of vernietiging van de boete indien de belastingplichtige procedureel nadeel heeft geleden.
Op 23 juli 2013 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de Inspecteur en belanghebbende. Tijdens dit gesprek is aan belanghebbende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2010 bekendgemaakt. Bij die aanslag is tevens een boete opgelegd.
Voor het Hof was onder meer in geschil of de inspecteur de boete terecht en tot het juiste bedrag heeft opgelegd. Het Hof heeft overwogen dat de boete niet op een zodanige wijze is aangekondigd, dat belanghebbende een reële mogelijkheid is geboden om een zienswijze naar voren te brengen, zoals bedoeld in artikel 5:53, lid 3, Awb. De aankondiging van de boete is weliswaar voorafgegaan aan het uitreiken van het aanslagbiljet, maar gelet op de korte tijdspanne in het gesprek van 23 juli 2013 tussen de aankondiging en de bekendmaking van de boete, heeft belanghebbende niet naar behoren de tijd gehad om inhoudelijk op het boetevoornemen te reageren. Het Hof heeft daaraan de gevolgtrekking verbonden dat een vermindering van de boete met in totaal 40 percent op haar plaats is.
Op het door de Staatssecretaris ingestelde incidentele beroep in cassatie oordeelt de Hoge Raad echter dat het Hof een onjuiste maatstaf heeft aangelegd. Daarbij verwijst de Hoge Raad naar zijn arrest BNB 2005/40 omdat geen feiten en omstandigheden zijn vastgesteld waaruit blijkt dat belanghebbenden nadeel hebben geleden van de korte tijdsspanne om hun zienswijze kenbaar te maken. De Hoge Raad verwees de zaak naar het Hof Amsterdam ten einde vast te stellen of belanghebbende procedureel nadeel heeft geleden.

Inkeerder kan niet beboet worden voor aangifte die gedaan is voor 1 januari 2010

De Rechtbank Gelderland oordeelde op 14 juli 2017 dat een inkeerder niet beboet kan worden voor zover hij de aangifte heeft gedaan voor 1 januari 2010. Volgens de Rechtbank valt de inkeerregeling onder het bereik van artikel 7 EVRM en artikel 15 IVBPR. Daardoor kan er geen hogere straf worden opgelegd dat die gold ten tijde van het plegen van het strafbare feit.
Belanghebbende heeft in haar aangiften IB/PVV voor de jaren 2001 tot en met 2013 geen melding gemaakt van de bankrekeningen bij de Zwitserse UBS bank waartoe zij gerechtigd was. Op 30 december 2014 heeft zij een beroep gedaan op de inkeerregeling, als opgenomen in artikel 67n van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
De Inspecteur heeft op 4 juni 2015 aan belanghebbende meegedeeld dat hij voornemens is navorderingsaanslagen op te leggen, alsmede een vergrijpboete. Na onderling overleg over de wijze van formaliseren van de belastingschuld, hebben partijen in juli 2015 een vaststellingsovereenkomst gesloten waarbij de correcties over de jaren 2001 tot en met 2013 zullen worden geformaliseerd in één navorderingsaanslag IB/PVV 2013. Uit de vaststellingsovereenkomst volgt dat het te betalen bedrag bestaat uit een bedrag aan enkelvoudige belasting van € 76.859 en een bedrag aan heffingsrente/belastingrente van € 20.016 over de jaren 2001 tot en met 2013. Daarnaast is in het te betalen bedrag een vergrijpboete begrepen van € 19.639, zijnde 30 % van de over 2001 tot en met 2011 nagevorderde belasting. Voor de jaren 2012 en 2013 wordt geen boete opgelegd.
In geschil is of in de navorderingsaanslag terecht een boete tot een bedrag van € 19.639 is begrepen.
De rechtbank betrekt in haar beoordeling het Scoppola-arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) van 17 september 2009 en het arrest van 12 juli 2011, nr 10/05151 van de strafkamer van de Hoge Raad. De Rechtbank besliste dat de inkeerregeling een bepaling was met betrekking tot de uitvoering of handhaving van de straf die viel onder de algemene regels met betrekking tot de sanctieoplegging. Daarmee werd binnen het bereik gekomen van artikel 7 EVRM en artikel 15 IVBPR.
Het legaliteitsbeginsel brengt niet alleen met zich dat een gunstiger strafbepaling met onmiddellijke ingang wordt toegepast indien dit in het voordeel van de verdachte is, maar ook dat geen zwaardere straf wordt opgelegd dan ten tijde van het plegen van strafbare feit van toepassing was. Belanghebbende kan nog tot en met de aangifte IB 2008 een beroep kan doen op de oude inkeerregeling, zodat de in het aanslagbedrag begrepen boeten over de belastingjaren tot en met 2008 komen te vervallen.

Door de boetes te verminderen tot 50% handelt inspecteur niet in strijd met het gehanteerde beleid

De Inspecteur heeft aan belanghebbende navorderingsaanslagen IB 2005 tot en met 2010 opgelegd. Belanghebbende is geïdentificeerd als houder van één of meerdere bankrekeningen bij KB-Lux. Na aanvankelijk te hebben ontkend dat hij gerechtigd zou zijn geweest tot buitenlandse bankrekeningen, besluit hij in de bezwaarfase om mee te werken. Om die reden vermindert de inspecteur in de bezwaarfase de in de navorderingsaanslagen begrepen vergrijpboeten tot 50%.
In geschil is de hoogte van de vergrijpboetes. Belanghebbende stelt dat de boetes moeten worden verminderd tot 40% van de verschuldigde belasting.
De Rechtbank Noord Holland oordeelt dat het op grond van de andere procedures in het Rekeningenproject inmiddels van algemene bekendheid is dat de Belastingdienst in het kader van het Rekeningenproject een vaste gedragslijn heeft gevolgd als het gaat om de hoogte van de boetes. Deze belopen in beginsel 100% voor de jaren tot en met 2008 en 300% vanaf het jaar 2009, maar worden verminderd tot 50% (vanaf 2009: 150%) in geval een KB-Luxrekeninghouder vóór het opleggen van de navorderingsaanslag alsnog volledige openheid van zaken gaf met betrekking tot de verzwegen (inkomsten uit) tegoeden en tot 75% (vanaf 2009: 225%) indien de KB-Luxrekeninghouder deze volledige openheid in de bezwaarfase gaf.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze gedragslijn op zichzelf niet in strijd met artikel 6 EVRM, de wet of enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. De rechtbank oordeelt dat verweerder met het volgen van de hiervoor genoemde gedragslijn het gelijkheidsbeginsel niet heeft geschonden. De situatie van een meewerker (in de zin van de gedragslijn) is feitelijk niet gelijk aan die van een ontkenner (zoals belanghebbende). Het feit dat een KB-Luxrekeninghouder (vóór het opleggen van de navorderingsaanslag, dan wel daarna doch vóórdat uitspraak op bezwaar is gedaan) alsnog volledig meewerkt is aan te merken als een – zij het te laat – besef dat hij aan zijn inlichtingenverplichting behoort te voldoen en is daarmee naar het oordeel van de rechtbank een voldoende objectieve en redelijke rechtvaardiging om bij die meewerkers de boete tot 50%, dan wel 75%, te beperken.
De rechtbank ziet geen aanleiding de vergrijpboeten verder te matigen nu de inspecteur de boeten in bezwaar zelfs verder verminderd heeft dan de in het Rekeningenproject gevolgde gedragslijn.

Leave a Comment